Wijsheid 2, 1a.12-22

2 Mor

(Morguefile free stock photo license)


…page…

Wijsheid 2, 1a . 12-22: Een zoon van God

De tekst

Dichter bij de tijd

(Bewerking: C. Leterme)

Zij redeneerden verkeerd, toen ze onder elkaar zegden:
Laten we de rechtschapene in het nauw drijven,
want hij is ons tot last en hij verzet zich tegen wat we doen.
Hij verwijt ons dat we de wet overtreden
en beschuldigt ons ervan dat we afwijken van wat we leerden.
Hij beroemt zich erop God te kennen
en noemt zich een dienaar van God.
Hij is een aanklacht tegen onze visie geworden.
Het valt ons al zwaar hem te zien,
want hij leeft anders dan de anderen en zijn gedrag is apart.
Hij ziet ons aan voor valse broeders
en mijdt onze wegen alsof ze besmet zijn.
Het einde van de rechtvaardigen prijst hij zalig
en hij pocht dat God zijn Vader is.
Wij willen wel eens zien of zijn woorden waar zijn
en wachten af wat er bij zijn dood gebeurt.
Want als de rechtvaardige een zoon van God is,
dan zal die het voor hem opnemen
en hem redden uit de hand van zijn vijanden.
Laten wij hem maar eens testen en folteren
om zijn zachtmoedigheid te leren kennen
en zijn geduld te toetsen.
Laten we hem veroordelen tot een vernederende dood:
want hij beweert toch dat hij gered zal worden.'
Zo redeneren ze, maar ze vergissen zich,
want ze zijn verblind door hun slechtheid.
Ze kennen Gods geheimen niet.
Ze verwachten niet dat vroomheid beloond wordt
en ze geloven niet dat wie onberispelijk leeft, gekroond wordt.



Stilstaan bij …

’Zoon van God’
Deze titel wordt in het Oude Testament gebruikt voor Israël of voor de gezalfde koning, maar dit is nu voor het eerst dat die titel gebruikt wordt voor een vrome persoon.





Bij de tekst

Kerkvaders

De Kerkvaders (theologen uit de eerste drie eeuwen van het christendom) lazen in Spreuken 2, 13-20 het leven en lijden van Jezus.





Overweging

Jean Bastiaens

De goddelozen

(Jean Bastiaens in Bijbelhuis Zevenkerken.be / 20-09-2015)

'Aan het woord zijn de ‘goddelozen’, de mensen die niet willen weten van een persoonlijke relatie met GOD en die geen maatstaf voor recht en gerechtigheid willen aannemen. Zij willen vrij en ongebonden leven, het maximum eruit halen. Ze zijn ‘Jood van huis uit’, maar het zegt hun niet veel. Op hun weg komen ze ‘de rechtvaardige’ tegen: iemand die zich houdt aan de Tora en dat als richtsnoer voor zijn leven aanvaardt. De leefwijze van de rechtvaardige ergert de goddelozen, ze voelen zich door hem bekritiseerd, terwijl ze juist van niemand enige kritiek willen aannemen. De onderlinge gesprekken - voor zover die er echt zijn - ervaren zij als een aanklacht: de rechtvaardige maakt zijn keuzes duidelijk en wil consequent zijn, maar zijn verhaal geeft de anderen het gevoel afgeschilderd te worden als ‘lauwe mensen’, mensen zonder gevoel voor recht en discipline. De goddelozen zijn het beu en proberen de rechtvaardige uit zijn tent te lokken, waarbij het pestgedrag van kwaad tot erger gaat. Zij spuwen - ook letterlijk - op de man die zich blijkbaar ziet als ‘een zoon van GOD’, dat wil zeggen als door GOD aangenomen en door Hem bemind. Ze willen zijn vertrouwen, zachtmoedigheid en verdraagzaamheid eens grondig uittesten.'