Inhoudstabel
...page... Wiki page pagination has not been enabled.
Licht
Het verhaal van de kaarsen
Vooraf
Zorg voor een schoendoos met allerlei soorten kaarsen. Vraag de kinderen om stil te zijn. 'Luister' naar de doos. Zeg dat je daarin allerlei stemmen hoort. Doe de doos open. Toon ze aan de kinderen. Die zeggen wat ze zien. Neem dan één voor één de kaarsen eruit en laat ze vertellen:
Doopkaars
Emma wordt gedoopt. Iedereen is blij. De pastoor geeft mij aan de papa van Emma. Dan mag die papa mij voor het eerst aansteken aan een grote kaars die aan Jezus doet denken.
Stompje
Het is winter. Het is donker, het waait hard, er is donder en bliksem. Het licht valt uit. Mama/papa zoekt naar mij. Ik word aangestoken. Iedereen is blij dat ze terug kan zien.
Theelichtje
Als het donker wordt, word ik aangestoken, samen met nog broertjes en zusjes van mij. De huiskamer wordt aangenaam verlicht.
Kaarsje voor op verjaardagstaart
Mmmm, lekkere taart. Ik sta er midden in en mag er branden. Ik sta er samen met nog andere kaarsjes. Samen zijn we met evenveel als de leeftijd van de jarige. Iedereen zingt: 'lang zal hij leven...'
Kaarsje bij de kerststal
Ik sta bij een huisje. Ik brand. Daardoor kun je alles goed zien in dat huisje. Daar staan Maria en Jozef en het kind Jezus. (Eventueel aanvullen met: herders, schapen, koningen, engel) 's Avond steekt mama mij aan. Dan zingen of bidden de kinderen. Eén van hen mag mij daarna uitblazen.
Suggestie
Bespreek
- Waarom zijn die kaarsen belangrijk?
Plaats na dit verhaal de vier kaarsen op de adventskrans.
De vier vlammetjes
(Uit: Waar is de koning? Uitgeverij Nederlandse zondagsschool vereeniging)
Er waren eens vier kaarsjes,
met vlammetjes zo fijn.
Ze wilden op het kerstfeest
graag goede lichtjes zijn.
Eén kaarsje viel het tegen
altijd in vlam te staan.
Het doofde snel zijn lichtje
en is toen weggegaan.
Er waren nog drie kaarsjes,
het was een mooi gezicht.
Eén dacht: 'Ik ben de beste'.
Meteen verdween zijn licht.
De beide laatste kaarsjes,
wat waren ze alleen.
Eén ging van moeheid slapen.
Toen was er nog maar één.
Het laatste kleine kaarsje,
dat eenzaam branden bleef
dacht: 'Als ik nu mijn lichtje
eens aan een ander geef'.
Toen heeft dat éne kaarsje
het feest nog juist gered.
't Heeft alle andere kaarsjes
opnieuw in vlam gezet.
Nu branden alle kaarsjes
met vlammetjes zo fijn.
Ze willen op het kerstfeest
graag goede lichtjes zijn.
De vier kaarsen
C. LETERME, Een parel voor elke dag, Uitgeverij Averbode, 2007, p. 355.
Er brandden eens vier kaarsen.
De eerste zei: 'Ik ben de vrede.
Als je om je heen kijkt,
kun je het me niet kwalijk nemen
dat ik uitdoof.'
Haar vlammetje werd kleiner
tot de kaars niet meer brandde.
De tweede kaars zei: 'Ik ben het vertrouwen.
Meestal kan men me missen.
Het heeft dus geen zin
dat ik nog verder blijf branden.'
Toen ze stopte met praten,
blies een zachte wind haar uit.
Toen zei de derde kaars: 'Ik ben de liefde.
De mensen zien niet meer naar me om.
Ze vergeten zelfs
om van hun medemens te houden.'
Ze wachtte niet langer en doofde uit.
Een kind zag de drie gedoofde kaarsen.
'Waarom branden jullie niet meer?'
vroeg het
en het begon te huilen.
Toen zei de vierde kaars:
'Je hoeft niet te wenen.
Ik brand nog.
Ik kan alle kaarsen terug aansteken.
Ik ben de hoop.'
Overweging bij het verhaal
(C. LETERME in Kerk en leven, Federatie Rotselaar, 25 november 2015, p. 1)
De vier kaarsen in het verhaal hierbij doen denken aan de vier kaarsen op de adventskrans. Maar daar wordt elke zondag een kaars meer aangestoken. De zondag waarop de vierde kaars wordt aangestoken is de laatste zondag voor Kerstmis. Zo lijkt dit wel het vervolg van dit verhaal.
Het plaatsen van een adventskrans is een oud gebruik dat te maken heeft met de verering van de zon. Daar doet de ronde vorm van de krans aan denken. Het groen in de krans herinnert eraan dat de natuur niet dood is. Hoewel heel veel bomen op het einde van november al hun bladeren verloren hebben omdat de zon zich nog weinig laat zien en de dagen steeds maar korter worden. Maar rond 21 december keert alles. Dan is er de zonnewende en neemt de zon terug toe aan kracht. Tegen de tijd dat de vier kaarsen branden op de krans, neemt de zon dit groeiende licht over. In sommige culturen vierde men dan de geboorte van de zon.
Christenen zien in dit natuurgebeuren een beeld voor wat zij geloven. De donkere tijd voor Kerstmis doet hen denken aan de tijd voor de geboorte van Jezus: zijn volk kende uitbuiting, verdrukking en zelfs verbanning naar een ander land. Maar in die moeilijke tijden waren er ook profeten die de mensen moed en kracht inspraken door te spreken over iemand die hen zou redden, die hen zou bevrijden: een redder / Messias. Je kunt ze vergelijken met het spaarzame licht van de kaarsen op de adventskrans.
Jaren later trad Jezus op. In zijn manier van doen zagen zijn volgelingen de redder die voor hen het ‘licht in de wereld’ was. Daarom was het voor de eerste christenen niet zo moeilijk om de zon te zien als beeld voor Jezus. Als ze in een cultuur leefden waarin de verering van de zon een belangrijke plaats innam, zagen ze in die zon Jezus zelf. Zo konden ze de adventskrans moeiteloos inpassen in hun gebruiken rond Kerstmis.
In het verhaal hierbij heeft elke kaars een naam: vrede, vertrouwen, liefde, hoop. Stuk voor stuk waarden die de moeite zijn om te realiseren. Misschien kunnen we elke week van deze advent bij één van die waarden stilstaan en zien hoe we ze kunnen realiseren. Ze helpen deze wereld uit te bouwen tot een plaats waar men gelukkig kan zijn.
Overweging bij het verhaal
(C. LETERME in Kerk en leven, Federatie Rotselaar, 29 november 2017, p. 1)
‘Vier kaarsen’ doen denken aan de kaarsen op de adventskrans,
een krans van wintergroen die met rode linten wordt versierd.
Elke zondag wordt er een kaars meer aangestoken tot het Kerstmis is.
Het groen verwijst naar het leven. Licht maakt dit leven mogelijk.
Voor christenen is Jezus dit licht in hun leven.
In het verhaal hierbij krijgen de vier kaarsen een naam,
die verwijzen naar wat christenen waardevol vinden,
naar wat ze in hun leven willen realiseren.
Maar gemakkelijk blijkt dat niet te zijn: drie kaarsen doven uit.
Geen wonder als je kijkt naar wat hun namen zijn:
Vrede
Op veel plaatsen in de wereld wordt die vrede bedreigd door oorlog,
door mensen die elkaar naar het leven staan.
Maar waar er geen oorlog is,
wil dat nog niet zeggen dat mensen er te-vrede-n zijn.
Vertrouwen
Mensen hebben het moeilijk om in elkaar te geloven,
om elkaar te vertrouwen.
Geen wonder wanneer zoveel mensen
het vertrouwen van anderen beschamen.
Liefde
Er worden boeken volgeschreven over wat liefde is.
Heel vaak spectaculair en hoogdravend.
Maar er gewoon zijn voor de ander en het er goed mee menen,
blijkt voor velen een brug te ver.
De drie kaarsen doven uit – je zou van minder!
En dan steekt een kind, symbool van toekomst,
met de kaars van de hoop de andere kaarsen terug aan.
Een beeld dat voor zichzelf spreekt.
Een manier om te zeggen wie christenen willen zijn voor hun omgeving.
De tien kaarsjes
Er waren eens tien kaarsjes met vlammetjes zo fijn.
Zij wilden op het kerstfeest graag goede lichtjes zijn.
Eén kaarsje viel het tegen altijd in vlam te staan.
Het doofde snel zijn lichtje en is toen weggegaan.
Er waren negen kaarsjes. Eén van de negen zei:
Ik vind het hier niet prettig. En stapte uit de rij.
Er waren nog acht kaarsjes, dat was een mooi gezicht.
Eén dacht: 'Ik ben de beste.' Meteen verdween zijn licht.
Toen stonden van die kaarsjes er zeven nog in vlam.
Maar één vergat te branden, hij wist niet hoe dat kwam.
De vlammen van zes kaarsjes die brandden honderduit.
Eén zei: 'Ik ben de mooiste!' En ja, toen ging ie uit.
Nog maar vijf kaarsjes over. Wat zullen ze gaan doen?
Eén brandde veel te haastig. Opeens verdween hij toen.
Er brandden nog vier kaarsjes. Ze brandden helder op.
Eén werd er uitgeblazen. Hij lette niet goed op.
Van die drie kaarsjes ging er één met 't donker mee.
Hij vond het niet meer nodig. Toen waren er nog twee.
Die beide laatste kaarsjes, wat waren ze alleen.
Eén ging van moeheid slapen. Toen was er nog maar één.
Het laatste kleine lichtje dat eenzaam branden bleef dacht:
Als ik nu mijn lichtje eens aan een ander geef!
Toen heeft dat ene kaarsje het feest nog juist gered:
't heeft alle andere kaarsjes opnieuw in vlam gezet.
Nu branden alle kaarsjes met vlammetjes zo fijn.
Ze wilden op het kerstfeest graag goede lichtjes zijn.
De ster
(C. LETERME, Een parel voor elke dag, Uitgeverij Averbode, 2007, p. 349)
‘Excuseer, vriend,’ vroeg een man in een vrachtwagen,
‘weet jij waar het Boogplein ligt?’
‘Ja ja, dat weet ik,’ zei de jongen.
Maar omdat hij het moeilijk kon uitleggen,
zei hij: ‘Wacht even, mijnheer,
ik zal voorop rijden met mijn fiets. Volg maar.’
‘Hier is het, mijnheer.’
‘Dankjewel, dat jij mij de weg gewezen hebt.
De bestuurder keek of hij iets kon geven.
‘Hier,’ zei hij, terwijl hij aan zijn voorruit prutste,
‘Dit is een ster,
die met een gummistop aan een ruit kleeft.
Als je op dit knopje duwt, geeft ze licht.
Zo is het in mijn vrachtwagen een beetje Kerstmis.
Maar nu krijg jij ze,
want jij was voor mij vanavond een echte ster.’
Hij wuifde nog even,
maar de jongen zag het niet:
hij was een en al aandacht voor zijn mooie ster.
’s Anderendaags nam de jongen zijn ster mee naar school.
De meester vertelde over profeten.
‘Een profeet is een wegwijzer,
een ster voor zijn volk,’ zei de meester.
Daarna vroeg hij:
‘Hoe kan iemand een ster zijn voor een ander?’
De jongen stak zijn vinger op.
‘Meester, wanneer je met je fiets voor een auto rijdt
om hem de weg te tonen.’
Enkele jongens lachten stiekem.
Maar toen de jongen zijn ster liet zien,
zijn verhaal vertelde,
en ook nog de ster liet branden,
waren ze een en al bewondering.
Overweging bij het verhaal
Er zijn sterren in de donkere nacht. Ze zijn een richtingwijzer voor zoekende mensen.
Sterren zijn daarom een teken van hoop voor wie angstig is en moedeloos. Vanouds is de ster een symbool voor een hoopvolle toekomst, een uitzicht in de verte.
Suggestie voor een gesprek
De deelnemers vragen zich af: 'Hoe kan ik een wegwijzer zijn?'
Ze schrijven hun antwoorden op een grote wegwijzer.
Groen
De groene spar
(C. LETERME, Een parel voor elke dag, uitgeverij Averbode, 2007, p. 351)
Alle bomen weten het:
als het lente wordt, is de tuin als betoverd.
‘Kijk eens hoe mooi’, zucht de appelboom.
‘Zoveel bloesems!’, zegt de berk.
Alleen de spar doet niet mee aan dit toverspel.
Hij blijft altijd dezelfde
met zijn donkergroene naalden.
‘Saai’, roept de pruimenboom.
‘Jammer voor hem’, zegt de kleine beuk.
En de zon tovert maar door:
elke dag nieuwe blaadjes, bloesems en katjes.
Alle bomen laten hun volle takken aan de hemel zien
en lokken de vogels naar beneden.
Alleen de spar blijft donker tussen zijn takken.
Als het herfst is,
plukt vader appelen en pruimen.
Zijn kinderen zoeken nootjes in het gras.
De bomen krijgen duizenden kleuren en tinten.
Alleen de spar blijft groen.
Na de eerste nacht,
met tinteltjes op de grond en ijsbloemen op de ramen,
verliezen de bomen hun kracht.
Hun bladeren vallen af.
De takken worden kaal, nat en dood.
Alle kleur verdwijnt.
Achter in de tuin staat, nog altijd groen, de spar.
Hij vertelt met zijn groen
dat niet alles dor is, koud en dood.
Hij staat daar als een teken van leven.
Mensen weten dat…
daarom hangen ze hem vol met linten en lichtjes.
Naar een verhaal van H. VAN UDEN
Overweging bij het verhaal
(C. LETERME in Kerk en leven, Federatie Rotselaar, 28 november 2018, p. 1)
Als de winter dichterbij komt,
is het weer zover:
dan halen mensen het groen dat nog buiten is naar binnen:
dennengroen om er een krans mee te maken, een spar…
Doen ze dat om kleur te geven aan hun woning?
Is het omdat dennen en sparren zo lekker geuren?
Is het heimwee naar de zomer vol groen in de natuur?
Is het een overblijfsel van de godsdienst van verre voorouders?
Niemand die dat precies weet.
Ook in de kerken komt zo’n krans, een adventskrans.
Op een speelse manier worden de zondagen afgeteld voor Kerstmis.
Daarom staan er vier kaarsen op die krans.
Elke week wordt een kaars meer aangestoken.
Elke week wordt het wat meer licht,
tot er in de week van Kerstmis
vier kaarsen voluit licht en warmte geven.
Die kaarsen kunnen wit zijn, maar ook rood,
Net als de kleur van het lint om de krans heen.
Rood dat de warmte van liefde oproept.
De groene krans zelf herinnert aan een natuur vol leven.
Zo is voor christenen die krans het beeld van wat ze geloven:
leven gaat altijd door, ook over de dood heen.
Jezus is als licht voor de mensen:
met zijn woorden riep Hij op tot liefde voor mensen, natuur en God.
Uitkijken
Waar wacht je op?
(J DEMEYERE in Zonnestraal 2003, nr 14, p. 9)
- Hoe lang duurt het nog? vraagt Jakob aan mama.
- Nog een hele week! antwoordt mama.
- Zoooo lang! Bah, ik haat dat wachten! gromt Jakob
Volgende week komt Daan logeren. Daan is Jacobs beste vriend. Samen hebben ze heel wat lol beleefd. Jakob wou dat hij er nu al was. Droevig staart Jakob uit het raam...
- Zit toch niet zo te mokken!
Denk al eens na over wat jullie allemaal zullen doen,
zegt mama ineens.
- Dat is een goed idee! zegt Jakob en hij loopt naar zijn kamer.
Op zijn kamertje denkt Jakob hard na.
Wat zullen Daan en hij allemaal doen?
Knutselen, zwemmen, kaarten ... en nog veel mee.
Plotseling weet hij het! Hij zal zijn tent in de speelkamer opzetten. Daar kunnen ze in spelen.
Vol goede moed gaat Jakob aan de slag...
Als Daan aankomt, laat Jakob de tent zien.
Aan de ingang hangt een bordje met ‘Welkom Daan!’ op.
Daan vindt het geweldig. Wat is het leuk zo ontvangen te worden.
Suggesties
Bespreking
- Hebben jullie ook al meegemaakt dat op iets wachten heel lang kan duren?
- Hebben jullie ook al eens meegemaakt dat de tijd van wachten op iets een tijd werd van voorbereiden (b.v. eerste communie)?
- Hoe kunnen we ons goed voorbereiden op de komst van Jezus?
Een spandoek
Materiaal
. Strook laken (liefst in een effen kleur)
. stiften of verf om groot op het laken te schrijven.
Verloop
Spreek af om een spandoek te maken met in grote letters: ‘WELKOM JEZUS’.
Hang het spandoek nadien op in de kerk.
Hang het met Kerstmis in de buurt van de kerststal.
Op bezoek bij tante Greet
(C. LETERME e.a., Zes kruiken wijn, Standaard educatieve uitgeverij, 1994, p. 26-27)
Nog twee maanden en dan krijgt tante Greet een kindje.
--Je kunt dat al goed zien, want tante is erg dik geworden.
Ze zegt dat ze het kindje al kan voelen.
Als Lien en Sam bij haar op bezoek zijn,
mogen ze wel eens voelen als het kindje beweegt.
Vandaag is het zaterdag, dan is er geen school.
Tante Greet belt mama op
en vraagt of Lien en Sam willen komen spelen.
Wanneer Lien en Sam dat horen, roepen ze luid:
‘Ja, wanneer vertrekken we?’
Na het middageten gaan Lien en Sam samen met mama
naar tante Greet.
Daar kunnen ze heerlijk ravotten in de tuin.
In de tuin is een vijvertje met goudvissen.
Ze steken hun handen in het water
en wachten tot er een vis langs komt glijden.
Even later roept tante: ’Lien en Sam, willen jullie eens kijken
naar de kamer die we voor de baby hebben klaargemaakt?’
Heel voorzichtig gaan Lien en Sam de trap op.
Dan doet tante de deur open. ‘Dit is de kamer van de baby.
Oom Jos en ik hebben die helemaal opnieuw behangen.
Vinden jullie ze mooi?’
Lien en Sam vinden alles prachtig!
Op zijn tenen loopt Sam naar de wieg midden in de kamer.
Er ligt een mooi, zacht, roze dekentje op en een lakentje met witte kant.
Bij het hoofdkussen ligt een snoezig konijn met een witte buik.
Sam wou dat hij weer een kleine baby was.
Dan doet tante de kast open en wat zien Lien en Sam?
Hemdjes en kruippakjes …
Alles heel mooi en netjes opgestapeld.
Tante haalt even zo’n hemdje uit de kast.
Lien kan maar niet geloven dat dat voor het kindje is:
Het is net groot genoeg voor haar pop.
Onder in de kast ligt al wat speelgoed.
‘Dat is voor als de baby groter is,’ zegt tante,
‘want eerst moet hij nog veel slapen.’
Als Lien en Sam ’s avond weer thuis zijn,
kijken ze even naar hun speelgoed.
Al het speelgoed waar baby’s mee spelen, leggen ze opzij.
‘Dat is voor het kindje van tante Greet,’
zeggen ze, ‘voor als het groot is.’
Wachten
(Naar een tekst van K. Janssen / licht aangepast)
'Au!', roept Sara en ze stopt haar vinger in haar mond. Mama klakt geërgerd met haar tong.
'Dat is nu al de vierde keer dat je in je vinger prikt. Kijk toch een beetje uit!'
'Het bloedt!', klaagt Sara en steekt haar vinger in de lucht.
'Dat rood kleurt mooi bij het dennengroen', lacht Pieter. Hij maakt een ijzerdraadje vast aan een dennenappel.
'Zo zit er wel genoeg groen op', besluit mama. De strooien krans is bedekt met dennentakjes en slingers klimop.
'Hier is nog een kale plek', wijst Sara. Ze prikt een laatste takje vast.
'En nu de kaarsen', zegt mama. 'Pas op dat ze niet scheef staan!'
Papa komt de keuken binnen. 'Een mooie adventskrans', zegt hij keurend. 'Moet er geen rood lint omheen?'
'Dat komt straks' zegt mama.
'Ik vind advent zo'n raar woord', meent Sara. 'Wat betekent het eigenlijk?'
'Aankomst', zegt papa meteen. 'Van "advenire" in het Latijn. De komst van Jezus dus. En "avenir" betekent in het Frans ook nog "toekomst". In de advent kijk je uit naar Kerstmis, naar de toekomst. Het is een periode van wachten.'
'Ik heb een hekel aan wachten!' roept Pieter uit. 'Wachten bij de kapper, wachten op de bus, wachten tot het eten klaar is... ik moet al meer dan genoeg wachten!'
'Wachten hoort er nu eenmaal bij', zegt mama. 'Er zijn dingen die niet meteen kunnen gebeuren. Door erop te wachten besef je ook beter wat er gaat komen.'
'Ik zal je er aan helpen denken als je weer eens ongeduldig in de rij aan de kassa van de supermarkt staat aan te schuiven', lacht papa.
'Ik dacht aan iets anders', verdedigt mama zich. 'Als we in de zomer op reis gaan, verheug ik me daar al een hele tijd van tevoren op. Ik lees erover en kijk ernaar uit. Het hoeft voor mij dan niet sneller gaan. Het wachten erop is al een stukje van de pret.
'Ik ken iemand die nu heel leuk aan het wachten is', bedenkt Sara opeens. 'Tante Inge! Hoe dikker haar buik wordt, hoe dichterbij de geboorte komt. Dat is pas spannend!'
'Je hebt gelijk', lacht mama. 'Negen maanden duren lang, en stilaan word je erg benieuwd om dat kleine wezentje nu wel eens echt te ontmoeten. Dat weet ik nog heel goed. Maar het is ook een mooie periode, ik zou die negen maanden niet hebben willen missen.'
'Jamaar', zegt Pieter, 'we hoeven nu toch niet meer te wachten in de advent. Jezus is toch al tweeduizend jaar geleden geboren.'
'Dat klopt', lacht papa. 'Maar de wereld is nog altijd niet zoals Jezus en God hem graag willen. Door de komst van Jezus zijn veel mensen dichter bij God en dichter bij elkaar gaan leven. En in de advent willen we ons weer helemaal op Jezus, op God richten. En ook naar elkaar om de wereld een beetje warmer te maken voor iedereen.'
Mama zet de laatste kaars op de prikker en veegt de dennennaalden bij elkaar.
'Bij elk nieuw kaarsje dat we aansteken, groeit ons verlangen en onze hoop. Elke week een beetje meer. Tot het Kerstmis is.'
'En wanneer gaan we die kaarsjes nu laten branden?', wil Sara weten.
''s Avonds bij het eten?', stelt mama voor.
'We kunnen er iets bij voorlezen', stelt Pieter voor.
'We kopen een adventskalender van Welzijnszorg, daar staan mooie stukjes in', weet mama.
'Wat heeft Welzijnszorg met de advent te maken?' vraagt Sara zich af.
'Welzijnszorg houdt zich bezig met de steun aan kansarme mensen in ons eigen land', legt papa uit. 'Het is een manier om de wereld een beetje dichter bij God te brengen. Mensen worden uitgenodigd om stil te staan bij de problemen van de armen en ook om geld te geven aan allerlei plannen waarin armen zelf hard werken om hun situatie te verbeteren. Zo wordt Gods droom met de wereld een stukje werkelijkheid.'
'Vroeger kregen wij elk een gekleurde adventskalender met luikjes voor elke dag. Achter elk luikje zat een chocoladesnoepje', herinnert Pieter zich.
'Zijn jullie daar intussen niet een beetje te groot voor?' aarzelt mama.
Pieter en Sara schudden overtuigd het hoofd. 'Voor chocolade ben je nooit te groot', zegt Sara stellig.
Aandacht voor anderen
De drie kaarsen (Tafelpoppenspel)
(Bron: TOV kleuters, uitgeverij Pelckmans)
Op de tafel staan twee grote mooie kaarsen. Breng de kaarsen tot leven door op de kaarsen ogen, neus en mond te tekenen. De kinderen geven de kaarsen een naam.
KAARS 1 KOMT OP
Kaars 1
Hallo, ik ben … en ik kom uit Kaarsenland. Weten jullie waar mijn vriendje … is? Ik heb zin om te spelen. Helpen jullie roepen? … … …
KAARS 2 KOMT OP
Kaars 2
Ja, ja, wie roept mij?
Kaars 1
Ik was het, samen met de andere kinderen. We wilden weten waar je was.
Kaars 2
Ik zat gewoon wat in een hoekje. Ik verveelde me.
Kaars 1
Ik ook. Kom laten we samen spelen.
Kaars 2
Dat is een heel leuk idee!
Kaars 1
Jij mag je verstoppen, dan tel ik tot 10 en dan kom ik je zoeken.
Kaars 2
Ik ben al weg hoor, je zult me toch niet vinden.
KAARS 2 GAAT WEG
Kaars 1
Wacht maar: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, wie niet weg is, is gezien.
Kleine kaars komt op
Mag ik ook meespelen?
Kaars 1
Hé nee, wij hebben geen kleine nodig om te spelen.
VERSTOPTE KAARS 2 KOMT TE VOORSCHIJN
Kaars 2
Nu heb je ons spel verpest. En ik had nog wel zo’n mooi plaatsje gevonden om me te verstoppen.
Kleine
Ik wilde het juist leuker maken door ook mee te spelen.
Kaars 1
Leuker maken? Jij bent veel te klein om mee te spelen.
Kaars 2
En daarbij, wij zijn veel groter en mooier. En de mensen hebben liever grote kaarsen zoals wij want wij branden langer en geven veel meer licht.
Kleine
Ik vind dat echt niet leuk dat jullie zo met mij spreken. Ik kan er toch niets aan doen dat ik klein ben.
Kaars 1
Kom, laat hem maar praten, wij zijn weg.
Kleine
Hé, ik wil met jullie mee.
Kaars 2
Pffff, de kleine loopt weer achter hoor.
HET WAAIT: WOE, WOE, WOE
Kaars 1
Oei, het begint te waaien, we moeten oppassen dat ons vlammetje niet dooft.
DE TWEE GROTE KAARSEN WORDEN UITGEBLAZEN
Kaars 2
We hebben het nog maar net gezegd en kijk het is al te laat.
Kaars 1
Zeg… kijk eens naar onze kleine…
Kaars 2
Hoe komt het dat jouw vlammetje nog brandt en niet uitgedoofd is?
Kleine
Dat komt omdat ik klein ben. Ik kon me achter jullie schuilen.
Kaars 1
Ik vind het niet leuk zo zonder vlammetje.
Kleintje, het spijt ons dat we zo met jou gelachen hebben. Mogen we wat licht krijgen van jou? We beloven dat we nooit meer met jou zullen lachen!
Kleine
Ik vond het wel spijtig dat jullie me klein en lelijk noemden, maar eigenlijk wil ik toch graag jullie vriendje zijn.
DE KLEINE KAARS GEEFT EEN LICHTJE DOOR AAN DE TWEE ANDERE KAARSEN
Kaars 2
Dank je wel, dat vind ik echt heel lief van jou. Je bent wel klein, toch ben je een leuke kaars. Kom laten we verder gaan.
DE DRIE KAARSEN STAPPEN WEG
De lantaarn
(C. LETERME, Parels van verhalen, uitgeverij Averbode 2019, p. 124)
Thomas ging samen met zijn vrienden naar de stal.
Hij droeg een lantaarn, maar die gaf bijna geen licht meer.
De ruitjes waren zwart berookt.
Thomas probeerde ze schoon te vegen,
maar hij kreeg het zwart er niet van af.
‘Brrr, wat is het koud geworden’, bibberde Malika.
‘Hier, doe mijn jas maar aan’, zei Thomas.
De jas was veel te groot voor Malika. Hij kwam tot aan haar voeten.
‘Danke. Wel een pak warmer zo. Hé, kijk, jouw lantaarn geef meer licht!’
‘Waw’, riep Thomas verbaasd, ‘een van de ruitjes is helemaal schoon.’
De andere kinderen zijn al ver vooruit.
‘Stap maar vlug door, zei Malika, ‘dan kun je de anderen nog inhalen’.
‘Maar dan blijf jij alleen achter’, zei Thomas,
‘Nee, nee, ik blijf bij jou.’
‘Hé, kijk, er werd nog een ruitje van de lantaarn schoon’ zei Malika
Malika stond ineens stil.
‘Thomas, kom’, riep ze, ‘Parveen zit hier’.
‘Ik kan niet meer’, zei Parveen.
‘Misschien heb je wel honger’, zei Thomas en hij gaf haar een stuk koek.
‘Hé, kijk, er werd nog een ruitje van de lantaarn schoon’, riep Malika.
Ze stappen met zijn drieën verder. Malika stapt steeds moeizamer.
‘Ben je moe?’ vroeg Thomas.
‘Neen, maar mijn voeten doen wel pijn’, zegt Malika
‘Kom maar op mijn rug, ik zal je wel dragen’, zei Thomas.
‘Hé, kijk, alle ruitjes van de lantaarn zijn schoon’, riep Parveen.
Overweging bij het verhaal
(C. LETERME in Kerk en leven, Federatie Rotselaar, 23 november 2016, p. 1)
Het verhaal hierbij werd geschreven voor kinderen. Maar soms kunnen ook volwassenen er hun voordeel mee doen om eens zo’n verhaal van dichtbij te bekijken.
Wat erin staat, nijgt naar het sprookjesachtige. Daarom werd het grootste deel van dit verhaal beschreven als een droom. De rode draad ervan is een lantaarn, die in het begin vier zwart berookte ruitjes heeft en gaandeweg helemaal proper wordt.
Maar uiteindelijk gaat het niet om die ruitjes, maar om wat ze oproepen.
De vier ruitjes van de lantaarn verwijzen naar de vier zondagen voor Kerstmis, het feest van de komst van Jezus. Op veel plaatsen wordt met de eerste zondag van de advent een adventskrans geplaatst met vier kaarsen. Elke zondag wordt een kaars meer aangestoken, zodat in de week waarin Kerstmis valt de krans vier brandende kaarsen heeft.
In het verhaal is er sprake van het licht van één kaarsje dat week na week meer licht geeft omdat de ruitjes helderder worden. En dit gebeurt telkens wanneer Thomas zich op één of andere manier inlaat met een nood van een kind in zijn omgeving. Op die manier nodigt het verhaal kinderen uit om de wereld beter maken door stappen te zetten waarbij ze aandacht hebben voor wat minder goed loopt in hun omgeving. Ze brengen licht waar het ‘donker’ is, net zoals Jezus dat deed.
In het verhaal komen ook kinderen voor van zowat overal uit de wereld. Een weerspiegeling van de populatie in heel wat lagere scholen. Uit het verhaal blijkt dat de kinderen daar geen moeite mee hebben: het zijn hun vriendjes! Zo zijn kinderen een voorbeeld voor volwassenen.
Advent is er niet voor kinderen alleen!
Kerstmis voorbereiden
Vervolgverhaal: Het lelijke schaapje
(Naar M. DE JONG, Kerst spelen met kinderen. Vijftien verhalen om te spelen, met aanwijzingen en patronen. 2011 Adveniat)
Voor de eerste zondag van de Advent
In de kudde van de rijke schapenfokker Cornelius was iets vreemds gebeurd.
Er was een schaapje geboren dat niet wit was zoals de andere schapen.
En het was ook niet zwart of bruin zoals de schapen van de buren. Het was gevlekt.
Wit en zwart en grauw en grijs, in grote en kleine vlekken, alles door elkaar.
Het schaapje paste niet bij de rest van de kudde.
Cornelius zat er vreselijk mee in zijn maag. 'Wat een mormel,' dacht hij.
De mensen die langs kwamen, wezen ernaar en riepen:
'Cornelius, wat heeft dat lam? Heeft het schimmel? Maak je je stal soms niet goed schoon?'
Dan begon Cornelius extra goed te bezemen, terwijl iedereen het kon zien.
Kort daarna ging hij naar de markt om zijn schapen te verkopen. En melk, kaas, en wol.
De eerste klant was een boerin. Ze keurde de schapen en zei:
'Denk erom, Cornelius, ik wil een wit schaap, dat witte lammeren krijgt.
Er mag geen vlekje aan zitten. Ik wil geen lelijk mormel zoals dat schaap daar.'
Een handelaar die ernaast stond en het gesprek hoorde, besloot van Cornelius helemaal geen schapen te kopen.
Misschien hadden ze wel een besmettelijke ziekte. Zo ging het de hele dag door. Het verhaal werd steeds erger.
Op het laatst verkocht Cornelius helemaal niets meer: geen schapenkaas, geen schapenmelk, geen schapenwol.
Voor de tweede zondag van de Advent
Het gevlekte schaapje werd groter en groter. En Cornelius armer en armer.
Op een dag keek Cornelius somber naar het schaapje in de hoek.
'Het is allemaal jouw schuld, lelijk beest. Ik moet van je af, want je brengt me alleen maar ongeluk.
Morgen zet ik je af bij de slager. Die weet wel raad met jou.
Misschien krijgen de mensen dan weer vertrouwen in mij en word ik weer de schapenhandelaar die ik was.'
Die nacht besloot het bedroefde schaapje te ontsnappen.
'Ik ben misschien nergens goed voor,' dacht het, maar ik ga liever alleen op reis dan te eindigen bij de slager.'
Toen het donker was, en Cornelius en de andere schapen sliepen, klom het over het hek en sprong het de nacht in.
De maan en de sterren stonden aan de hemel. Het was stil en koud.
Maar het schaapje kon ertegen, want zijn vacht was behoorlijk dik.
Het liep door velden en weiden, klom over hekken en sprong over greppels, tot het onder een boom ineenzakte en in slaap viel.
Voor de derde zondag van de Advent
Toen het schaapje de volgende morgen wakker werd, stond er een hele kring nieuwsgierige schapen om hem heen.
Ze waren bruin en staarden hem aan. 'Goeiemorgen,' zei de grootste, 'jij bent gevlekt!'
Het lelijke schaapje knikte bedroefd. 'Ik weet het', zei het zacht.
'Ik ben het lelijkste schaap van heel Judea. Daarom ben ik van huis weggelopen.
Ik bracht mijn baas ongeluk. Nu ben ik op zoek naar een andere plek om te wonen.'
Het bruine schaap zei: 'Ga dan maar met ons mee.
Wij horen bij de kudde van een wolkoopman die in heel Judea wollen vachten en garens verkoopt.'
'Mag ik dan bij jullie wonen?' vroeg het lelijke schaapje hoopvol.
De hele dag speelde en graasde het met zijn nieuwe vrienden in het veld.
Toen was het tijd om naar het kamp te gaan. De herders zaten om het kampvuur en kookten hun potje.
Het bruine schaap zei: 'Ga hier maar liggen. Zorg dat je niet opvalt.' Het schaapje maakte zich zo klein mogelijk.
'Thuis' was het laatste wat hij dacht voor hij in slaap viel.
Maar toen de zon opkwam, duurde het niet lang of een herder ontdekte hem.
'Hé,' zei de herder,' wat is dat voor een misbaksel? Dat schaap is niet van ons.
Onze baas heeft alleen mooie bruine schapen. Weg jij, of moet ik de hond op je af sturen?'
Het lelijke schaapje holde voor zijn leven. 'Ga naar Betlehem!' riep zijn vriend hem na.
'Naar de markt! Misschien wil iemand je daar wel hebben!
Voor de vierde zondag van de Advent
Laat in de middag kwam het schaapje bij Betlehem aan. Het was er verschrikkelijk druk.
Reizigers stroomden van alle kanten de stadspoort in.
Er stonden borden: stam van David linksaf - herberg rechtdoor - markt rechtsaf.
Toen het schaapje de stadspoort binnen wou gaan, werd het door een poortwachter tegengehouden.
'Bij wie hoor jij?' vroeg de wachter. 'We kunnen geen loslopende beesten gebruiken in Betlehem. Weg!'
Het schaapje besloot om buiten de poort een beter moment af te wachten. De schemering viel in.
In de verte kwamen nog een paar reizigers aan.
Een hoogzwangere vrouw op een ezel en een man die de ezel leidde.
Ze zagen er moe uit. Ze kwamen helemaal uit Nazaret.
'Jozef,' zei de vrouw, 'ik denk dat ik de stadspoort zie.
Zouden we er dan eindelijk zijn? Ik voel me zo moe, en het is koud aan het worden.'
De man tuurde in de verte: 'Je hebt gelijk, Maria. Betlehem, de stad van mijn voorouders.
We zijn er eindelijk. Houd nog even vol, dan zijn we bij de herberg.'
Voorzichtig leidde hij zijn ezel over de hobbelige keien. Daar kwamen ze langs het lelijke schaapje.
Toen Maria het zag, glimlachte ze vriendelijk. Het schaapje keek hen na en besloot hen te volgen alsof het erbij hoorde.
Ze kwamen bij de herberg aan. Jozef klopte aan. De herbergier deed open.
Meteen voelden ze de warmte van het houtvuur en roken ze de geur van heerlijk eten.
Jozef vertelde over zijn zwangere vrouw en zei dat zij en hun ezel een plaats zochten om te overnachten.
Wat de herbergier zei, kon het schaapje niet verstaan.
Maar het was vast niets goeds, want Jozef en Maria draaiden zich om en trokken verder de koude nacht in.
'Ik ben niet de enige die geen huis heeft,' dacht het schaapje.
Het besloot de velden in te gaan om een veilige plek te vinden om te slapen.
Na een tijd kwam het bij een kudde die lag te slapen. Het herkende zijn vrienden meteen.
De herders lagen erbij, diep in slaap, terwijl hun houtvuur zachtjes smeulde.
'Allemaal mooie vachten,' zuchtte het schaapje, ik hoor hier niet thuis.'
In zijn eentje trok het verder. Ineens kwam er uit de lucht een wonderlijk gedruis.
Het was alsof de hemel openging en alle engelen en sterren van boven naar beneden kwamen.
Voor Kerstmis
De engelen zongen een lied dat galmde over de velden.
Het ging over een redder, geboren in de stad van David, over vrede en licht.
Een engel zei tegen het schaapje: 'Schaapje, er is voor jou een stal. Volg de weg die de ster je zal wijzen.'
Bij een stal aangekomen, duwde het schaapje de deur voorzichtig open.
Daar waren Jozef en Maria, samen met de ezel en een oude os. Er was iets bijzonders gebeurd.
In de voerbak van de dieren lag een pasgeboren kindje. Maria had het kindje zo goed mogelijk toegedekt met hooi.
Toen ze het schaapje zag, zei ze, 'Ben je daar weer? Welkom, kom er bij.
Ons kindje Jezus heeft van deze stal een thuis gemaakt.'
Het schaapje was heel blij dat het bij hen mocht blijven. 'Kan ik u helpen met mijn wol?' vroeg het schaapje,
'Hij is niet mooi, maar wel lekker warm.' Dat vond Jozef een prachtig idee.
Hij trok dikke plukken wol uit de vacht van het schaapje: wit en zwart en grijs en grauw.
Hij mengde alle kleuren en vormde er een dekentje van. Daarmee dekte hij het kindje warm toe.
Het schaapje kon zijn ogen niet van kindje afhouden.
De engelen verkondigden de geboorte van Jezus overal,
en van heinde en verre kwamen mensen om het kindje te bezoeken.
Tegen iedereen die het maar hoorde wilden zei het schaapje:
'Zie je dat dekentje', dat is gemaakt van mijn wol, mijn warme wol.'