Inhoudstabel
...page... Wiki page pagination has not been enabled.
Marcus 3, 20-21: Druk
De tekst
’Bijbel in gewone taal’
(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 1583)
Jezus en de leerlingen gingen weer naar huis. Maar ze kregen niet eens de kans om rustig te eten. Want er waren alweer heel veel mensen naar Jezus toe gekomen. Ook de familie van Jezus hoorde wat er allemaal gebeurde. Ze gingen op weg om hem met zich mee te nemen. Want ze dachten: Hij is gek geworden.
Dichter bij de tijd
(Bewerking: C. Leterme)
Jezus en zijn leerlingen gingen naar huis in Kafarnaüm.
Weer kwamen heel veel mensen naar Hem toe,
zodat ze niet de kans kregen om rustig te eten.
Toen zijn familie dit hoorde,
ging die naar Hem toe om Hem mee te nemen,
want men zei dat Hij niet meer normaal was.
Stilstaan bij...
Verwanten
Van belangrijke personen in de geschiedenis kent men de naaste verwanten meestal niet. Om de persoon in kwestie meer naar voren te kunnen brengen, worden alle elementen die verwijzen naar zijn familie op de verre achtergrond geplaatst.
Volgens Marcus (Marcus 6, 3) had Jezus zeker vier broers. Hij had ook zussen.
Eén van die broers, Jakobus, speelde na de dood van Jezus een belangrijke rol in de gemeenschap van christenen te Jeruzalem. Hij zou de ‘brief van Jakobus’ geschreven hebben, die in de Bijbel staat.
Wat hij daarin schrijft, lijkt veel op wat Jezus gezegd heeft. Jakobus legde in zijn brief vooral de nadruk op ‘geloof’: men moet niet alleen zeggen dat men gelooft, men moet dat ook laten zien in wat men doet. Wie vanuit zijn geloof leeft, leeft anders, zegt Jakobus. Als dat niet zo is, heeft men een dood geloof.
Bij de tekst
Druk druk druk
Evangelisten schrijven vaak over de drukte rond Jezus: de vele mensen die naar Hem kwamen luisteren, de vele zieken die bij Hem gebracht werden …
Het werd vaak zo druk dat Hij en zijn leerlingen bijna geen tijd hadden om te eten.
Suggesties
Grote kinderen
VERDIEPEN
Familie
(naar: Hemel en aarde, Pasen 2003, p. 16)
Vraag aan de kinderen :
- Welke mensen zijn familie van je?
Laat de kinderen iets vertellen over hun familie.
- Hoeveel broers en zussen heb je?
- Hoe heten je vader en moeder?
(Hou rekening met nieuw samengestelde gezinnen)
Vertel dat Jezus ook familie had. Zijn vader heette Jozef, mijn moeder Maria.
Zijn vader Jozef was al gestorven toen Jezus volwassen was.
Jezus had broers en zussen.
Van vier broers kennen we de naam: Jakob, Jozef, Juda en Simon. Zie:
'Dat is toch de timmerman, de zoon van Maria
en de broer van Jakobus en Joses en Juda en Simon?
Zijn zusters wonen toch hier bij ons?’
(Marcus 6, 3)