Inhoudstabel
...page... Wiki page pagination has not been enabled.
Marcus 1, 40-45: Jezus geneest een melaatse
Marcus 1, 40-45 // Matteüs 8, 1-4 // Lucas 5, 12-16
De tekst
’Bijbel in gewone taal’
(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 1580-1581)
Er kwam ook een man met een huidziekte bij Jezus. Hij knielde voor Jezus en vroeg hem om hulp. De man zei: ‘Als u wilt, kunt u mij beter maken.’
Jezus had medelijden met de man. Hij raakte hem aan en zei: ‘Ik wil dat je beter wordt.’ Meteen werd de man beter. Zijn huidziekte was weg.
Voordat Jezus de man liet gaan, waarschuwde hij hem. Hij zei: ‘Denk erom, je mag aan niemand vertellen wat er gebeurd is.’ Ook zei hij: ‘Ga naar de tempel. Daar moet de priester vaststellen dat je beter bent. En je moet het offer brengen dat verplicht is volgens de wet van Mozes. Dan kunnen de mensen zien dat je echt beter bent.’
Maar toen die man wegging, vertelde hij aan iedereen steeds weer wat er gebeurd was. Daardoor kon Jezus niet langer overal komen. Hij bleef op eenzame plaatsen. Maar zelfs daar kwamen de mensen van alle kanten naar hem toe.
Dichter bij de tijd
(Naar C. LETERME, Map Bijbel in 1000 seconden, fiche die hoort bij Marcus 1, 40-45)
Er kwam een melaatse bij Jezus.
Hij viel op zijn knieën en zei:
‘Help me. Alsjeblief, kunt Je me rein maken.’
Jezus was diep ontroerd en had medelijden.
Hij stak zijn hand uit, raakte hem aan en zei: ‘Ik wil het, word rein.’
Meteen was de melaatse niet meer ziek.
Daarna stuurde Jezus hem bars weg met de woorden:
‘Praat hier met niemand over.
Laat je aan de priester zien.’
Maar eenmaal de melaatse vertrokken was,
begon hij aan iedereen zijn verhaal te vertellen.
Hierdoor kon Jezus niet meer zomaar in een stad komen.
Daarom bleef Hij buiten op eenzame plaatsen.
En van overal kwamen mensen naar Hem toe.
Als je dit verhaal aan kinderen vertelt...
... leg dan geen overdreven nadruk op het erge van de melaatsheid. Besteed liever aandacht aan de opdracht in dit verhaal: geef mensen, die om welke reden dan ook uitgesloten worden, nieuwe kansen.
Stilstaan bij ...
Melaatsheid
Verzamelnaam voor allerlei huidziekten, besmettelijk of niet. Om zich tegen deze vorm van onreinheid te beschermen werden melaatsen uit de gemeenschap gebannen en meestal aan hun lot overgelaten. Ze leefden in holen of grotten en moesten de mensen met ratels of bellen waarschuwen wanneer ze naderbij kwamen, zodat ze hen uit de weg konden gaan. Ze werden beschouwd als ‘levende doden’, als een 'doodgeboren kind dat halfvergaan uit de moederschoot komt' (Numeri 12, 12)
Bovendien zegden de joden dat melaatsheid de ergste straf was die God kon geven. Melaatsen werden daarom gezien als zondaar. Zo werden ze niet alleen sociaal, maar ook religieus gediscrimineerd.
Diep ontroerd
Soms ook vertaald met: ‘medelijden’.
Het woord dat Marcus gebruikt, kan men letterlijk vertalen met: ‘je maag keert onderste boven’. Jezus was er dus echt niet goed van.
Aanraken
Het aanraken met de hand was een gebruikelijk genezingsgebaar waarbij men ervan uitging dat de genezende kracht uit de wonderdoener in de zieke overging.
Maar dat Jezus een melaatse aanraakt, is revolutionair: Hij trotseert mogelijke besmetting en overtreedt de voorschriften. Hiermee maakt Hij duidelijk dat de vraag om hulp van de melaatse voor Hem belangrijker is dan de wet.
Met zijn gebaar haalt Jezus de melaatse uit de ‘dood’ terug naar het ‘leven’. Tegelijk wordt dit gebaar een verre aanleiding voor de dood van Jezus.
Priester
De priesters hadden als taak de genezing van een melaatse officieel vast te stellen, waardoor die via een rituele reiniging terug door de gemeenschap opgenomen kon worden.
Eenzame plaatsen
Plaatsen waar Jezus naartoe vluchtte als iemand die de joodse wetten op een heel eigen manier naleefde.
Bij de tekst
Bedoeling
- Dit verhaal laat zien wie Jezus is: iemand die een dode (een melaatse) terug tot leven brengt.
- Deze genezing functioneert als het teken en het bewijs dat het Rijk van God is aangebroken.
- Het verhaal roept op tot liefdevolle aandacht voor elke 'melaatse' mens.
Een wonderverhaal ...
... informeert over God en zijn rijk
De scheidingslijn tussen melaatsen en reinen valt samen met die tussen leven en dood. Jezus brengt de melaatse over de grens van de dood terug naar het leven.
... roept op
tot liefdevolle aandacht voor de 'melaatse' mens.
Wortel in het Oude Testament
"Degene die aan huidziekte lijdt, moet in gescheurde kleren lopen en zijn haren los laten hangen; hij moet zijn baard bedekken en roepen: Onrein, onrein! Zolang de ziekte duurt is hij onrein; hij moet apart wonen en buiten het kamp blijven."
Leviticus 13, 45
Dit voorschrift komt heel wreed over. Toch was het in die tijd de enige manier om verdere besmetting tegen te gaan. Lees meer
De scheiding tussen gezonde mensen en melaatsen is te vergelijken met de scheiding tussen leven en dood.
Twee polen
Jezus beweegt tussen twee polen: aan de ene kant heeft Hij medelijden met de mensen die naar Hem toe komen, omdat ze op een of andere manier ziek zijn. Aan de andere kant heeft Hij behoefte aan bezinning, aan tijd voor gebed.
Die beweging is een constante in zijn leven en kan gaan in twee richtingen: van drukte naar stilte, of ook andersom. Vanuit de eenzaamheid komt Hij in actie. ‘Ik moet het goede nieuws ook op andere plaatsen in de buurt vertellen of tonen!’ Vanuit de actie komt Hij tot bezinning, zodat Hij alles in het juiste perspectief kan plaatsen.
Bijbel en kunst
ANONIEM
Jezus geneest een melaatse (Bible historiale) 1372
Deze illustratie staat in de 'Bible historiale', één van de eerste Franse vertalingen van de Bijbel. Daarin staan teksten uit de Vulgata (heilige Hiëronimus), stukken uit de Historia Scholastica' van Petrus Comestor (ca. 1100-1179), een Frans theoloog, en nog andere historische commentaren.
Beeldmeditatie
Bekijk deze illustratie goed.
- Wat zie je?
- Wie zie je?
Sta stil bij de verschillende figuren.
JEZUS
Hij wordt afgebeeld met een boek in de hand
- Welk boek kan dat zijn?
- Waarom wordt Hij zo afgebeeld?
MELAATSE
- Hoe kun je zien dat deze man melaats is?
VROUW
Deze persoon wordt niet vermeld in de Bijbel.
- Waarom zou de kunstenaar deze figuur toegevoegd hebben?
- Zou ze horen bij het gevolg van Jezus? Waarom kun je dat denken?
- Zou ze horen bij de melaatse? Waarom denk je dat?
- Met haar linkerhand lijkt ze iets af te wijzen. Wat zou dat kunnen zijn?
- Mochten er bij deze tekening drie tekstballonnen staan, wat zouden die drie personen te zeggen hebben?
S. LEWI
De zelfgave (Tremelo)
Dit monument van Simon Lewi bestaat uit twee geelkoperen handen. De ene hand staat hoog en is flink gestrekt, de andere staat lager en is gebogen: alsof die hulp en steun zoekt bij de sterke hand. Die tweede hand symboliseert de zwakke, hulpbehoevende mens die steun zoekt bij een sterkere mens.
Het kunstwerk verwijst
. naar Pater Damiaan, die zichzelf gaf aan de melaatsen van Molokaï. Hij was voor hen de sterke en gezonde steun.
. naar wat in het Geriatrisch Centrum te Tremelo gebeurt. Mensen die hulp en steun behoeven omdat ze zich wegens ouderdom niet meer kunnen behelpen vinden er steun bij sterke, jonge en bekwame dokters, verpleegkundigen ...
Suggestie
Inspireer je aan deze handen om met boetseerklei / plasticine een gelijkaardig kunstwerk te maken.
Suggesties
Kleine kinderen
DOEN
Tekenen
Materiaal
Kopie van deze tekening
Kleurpotloden
Verloop
Vertel over Jezus die een melaatse geneest.
De kinderen vullen de witruimte rond de tekening op met alles wat ze nog in het verhaal hoorden. Vertel daarom nog eens het verhaal opnieuw.
VERTELLEN
Zabina
(Naar een verhaal in 'Bimbam')
Zabina leeft in een dorp ver van hier. Ze woont er met haar mama
en haar zusje Loa. Papa is weinig huis.
Hij werkt ver weg, in de grote stad. Alleen met Kerstmis en Pasen
komt hij naar huis bij mama en Zabina en Loa.
Dan zijn ze allemaal héél blij.
Op een avond schrikt mama als ze Zabina wast.
Wat ziet ze op de rug van Zabina? Kleine witte vlekken.
Zabina voelt het niet als mama erop duwt. Dat is niet goed.
Mama weet dat Zabina heel erg ziek zal worden,
als er niet spoedig voor haar wordt gezorgd. Mama denkt:
Morgen zal ik aan Tuwesi, de buurvrouw, vragen wat ik het beste doe.
De volgende morgen gaat mama al vroeg
om water bij de kraan van het dorp.
Er zijn al veel andere mama’s op weg.
Daar komt Tuwesi aan, met een volle waterkruik op haar hoofd.
Mama vertelt wat ze gezien heeft op de rug van Zabina.
Een andere vrouw, Ikunda, heeft meegeluisterd. Ze roept angstig:
‘Maar dan mag Zabina hier niet blijven.
Onze kinderen kunnen ook ziek worden.’
Mama heeft verdriet. Tuwesi zegt sussend:
‘De dokter is vandaag in het ziekenhuis. We gaan er samen heen.’
Het is een lange weg naar het ziekenhuis.
Ze moeten van boven de berg waar ze wonen, door een groot bos gaan.
Als ze er aankomen, staat de deur van het ziekenhuis open.
Een verpleegster ontvangt mama en Zabina, Loa en Tuwesi heel vriendelijk.
Ze gaan samen naar de dokter. Hij luistert naar wat mama zegt.
Hij kijkt naar de rug van Zabina en onderzoekt de witte vlekken.
Zijn ogen kijken heel ernstig. Hij zegt bezorgd tegen mama:
‘Mevrouw, Zabina moet een tijdje hier blijven tot ze weer beter is.
We zullen haar elke dag verzorgen. Ze moet pillen nemen,
dan zal ze weer genezen. Maar... dat zal een tijd duren.’
De dokter kijkt ook naar mama en Loa om te zien
of ze misschien zelf ook ziek zijn.
Dat valt mee: zij hebben die ziekte niet.
Zabina wordt bij de andere zieke kinderen gebracht,
die ook in het hospitaal moeten blijven.
Mama blijft dicht bij het ziekenhuis wonen
tot Zabina weer mee naar huis mag.
Zo gaat dat daar.
De moeders zorgen voor het eten van de zieke kinderen
en ze wassen hun kleren. Ze kijken elke dag of ze beter worden.
En Loa?
Die gaat met Tuwesi mee terug naar het dorp in de bergen.
Tuwesi zal als een moeder voor haar zorgen.
‘We komen dikwijls kijken hoe het met jullie gaat!’ roept ze nog.
Diezelfde dag nog krijgt Zabina de eerste pillen om te genezen.
Ze zitten in een doosje.
De verpleegster leest voor Zabina wat erop staat.
Overdag speelt Zabina met de andere meisjes.
Er zijn er bij die veel zieker zijn dan Zabina.
Ze hebben zweren op de armen en in het gezicht.
Ze zijn niet zo snel naar het ziekenhuis gekomen als Zabina.
Maar de verpleegster zegt,
dat ook zij beter zullen worden, dank zij de pillen.
Elke week kijkt de dokter naar de rug van Zabina.
Dan is mama er ook bij. Ze kijkt angstig naar het gezicht van de dokter.
Wat is ze blij als die haar zegt:
‘Zabina wordt al beter.’
Zo gaan er vele weken voorbij. Als Tuwesi en Loa op bezoek komen,
hebben ze koeken bij of een paar bananen. Eindelijk is het zover.
Mama en Zabina mogen met Loa en Tuwesi terugkeren naar het dorp.
Zabina moet nog veel pillen slikken, maar ze is toch al beter.
En weet je wie hen thuis opwacht? Papa! Dàt is een grote verrassing!
Hij kan een hele week blijven. Zabina heeft een plan.
Ze vraagt dat papa haar een hart snijdt van karton.
Samen met Loa versiert Zabina dat hart.
Ze doen dat met veelkleurige zaadjes die ze zoeken in het bos.
Mama schrijft in het midden van het hart: DANK U! ...
Als mama en Zabina een tijd later nog eens naar het ziekenhuis gaan
voor een onderzoek, nemen ze het DANK-U-hart mee
voor de dokter en de verpleegsters. Die zijn er heel blij mee.
Ze hangen het in het ziekenhuis op een plaats die iedereen goed ziet.
Suggesties
’’Bespreek’’
- Waarom denkt de mama van Zabina dat ze ziek is?
(Zabina heeft witte vlekken op haar rug)
- Wat gebeurt er met kinderen die niet direct naar het ziekenhuis gaan?
(De ziekte wordt erger: men krijgt zweren op de armen en in het gezicht)
- Kan Zabina genezen? Weet je wat ze daarvoor moet doen?
(Ze kan genezen als ze haar pillen inneemt)
’’Vul in’’
Vul de volgende tekst in met:
blijft, pillen, beter, ziekenhuis, duwt, zweren, dokter, witte vlekken, ziek
Zabina leeft in een dorp ver van hier.
Op een avond schrikt mama als ze Zabina wast.
Ze ziet ..................................... op de rug van Zabina.
Zabina voelt het niet als mama erop .....................
De volgende morgen gaat mama al vroeg
om water bij de kraan van het dorp.
Mama vertelt daar wat ze gezien heeft op de rug van Zabina.
Ikunda wil niet dat Zabina nog langer in het dorp .............................
omdat ze dan andere kinderen kan ............. maken.
Maar Tuwesi zegt dat ze best naar de ........................... in het ziekenhuis gaat.
Daar zegt de dokter dat Zabina een tijdje moet blijven
in het ............................. tot ze weer beter is.
Ze moet elke dag ............................ nemen om te kunnen genezen.
Overdag speelt Zabina met de andere meisjes.
Er zijn er bij die veel zieker zijn dan Zabina.
Ze hebben ........................... op de armen en in het gezicht
omdat ze niet zo snel naar het ziekenhuis gekomen zijn als Zabina.
Maar de verpleegster zegt,
dat ook zij .............................. zullen worden, dank zij de pillen.
Grote kinderen
KENNISMAKEN
Pater Damiaan
De tekst uit het evangelie waarbij Jezus een melaatse geneest inspireerde pater Damiaan in zijn werk bij de melaatsen in Molokaï.
Lees meer
EVEN TESTEN
Wie zegt wat?
Wie is aan het woord: Jezus of de melaatse?
- Als U dat wilt, kunt U me rein maken
- Ik wil het, word rein
- Praat hier met niemand over
- Laat je aan de priester zien
- Jezus heeft mij genezen!
Tekst reconstrueren
Zet de zinnen in de goede volgorde. Nummer ze.
Mogelijkheid 1
6 | De man staat op. |
3 | De melaatse roept Jezus. |
2 | Jezus komt langs |
5 | Jezus antwoordt: 'Ik wil dat je gezond wordt.' |
1 | Buiten de stadspoort zit een melaatse. |
7 | Hij vertelt aan iedereen wat Jezus gedaan heeft |
4 | Hij zegt: 'Als u wilt, kunt U mij genezen!' |
Mogelijkheid 2
2 | Hij viel op zijn knieën en zei tegen Hem: |
7 | Meteen was de melaatse niet meer ziek. |
10 | Toen ging de melaatse weg. |
4 | Jezus was sterk ontroerd. |
1 | Er kwam een melaatse bij Jezus. |
9 | Ga je vlug aan de priester laten zien. |
11 | Aan iedereen vertelde hij zijn verhaal. |
8 | Toen zei Jezus hem: |
3 | 'Als je wilt, kun je me genezen'. |
5 | Hij stak zijn hand uit, raakte hem aan en zei: |
8 | Ssst, praat hier met niemand over. |
6 | 'Ik wil het, genees.' |
Mogelijkheid 3
2 | Hij zei tegen Jezus: 'Als je wilt, kun je me genezen.' |
5 | Meteen was de melaatse niet meer ziek. |
7 | Toen ging de melaatse weg. |
1 | Er kwam een melaatse bij Jezus. |
8 | Aan iedereen vertelde hij wat er gebeurd was. |
3 | Jezus stak zijn hand uit, raakte hem aan en zei: |
6 | Jezus zei: 'Ssst, praat hier met niemand over.' |
4 | 'Ik wil het, genees.' |
Schuifraadsel
Nadat je verteld hebt over de situatie van de melaatsen en Jezus die een melaatse geneest, kun je dit schuifraadsel gebruiken om te zien of de kinderen die belangrijkste woorden onthouden hebben.
INLEVEN
Uitgesloten worden
(C. LETERME in Simon plus, uitgeverij Averbode, 2009 nr 1)
Stuur één van de kinderen (X) naar buiten. Spreek met de overige kinderen af om een spel te spelen.
Wanneer X terug binnenkomt, kijkt er niemand naar X om. Ze spelen gewoon verder. Na een paar minuten geef je teken aan een ander kind (Y) om naar X te gaan en te zeggen: ‘Kom maar bij ons spelen.’
Belangrijk
Voor X kies je best een kind dat tegen een stootje kan. Bv. een kind dat gemakkelijk haantje de voorste is.
Voor Y kies je een kind dat vaker het onderspit moet delven t.o.v. de anderen.
Zo kan X eens ervaren wat het is om ‘aan de kant’ te staan, en kan Y het genoegen proeven om iets aan Y te kunnen zeggen.
Eventueel kun je in plaats van X, een paar kinderen ‘uitsluiten’. Zo krijg je nadien de mogelijkheid om verschillende reacties te krijgen en bestaat er minder kans dat kinderen het persoonlijk nemen.
Melaats zijn
Om te bekomen dat kinderen zich kunnen inleven in het isolement van een melaatse,
vertel je eerst dat melaatsen in de tijd van Jezus werden afgezonderd om besmetting te voorkomen.
Ze moesten op afstand blijven en roepen als anderen in hun buurt kwamen.
De kinderen staan in de ruimte.
Terwijl je over dit isolement vertelt, beelden zij uit hoe zij dit voelen
(eenzaamheid, hunkering naar contact).
Nu komt er verandering.
Er is iemand die jou aanraakt.
Wat gebeurt er nu in jou?
De kinderen beelden dit uit (bevrijding, nieuw leven)
Daarna vraag je: herkennen jullie deze gevoelens?
(het gevoel van afgezonderd-zijn; er niet meer bij horen);
kennen jullie ook die omkeer, die bevrijding?
Laat de kinderen hierover hun eigen verhaal vertellen.
Vertel daarna over Jezus die een melaatse geneest.
Jezus en de melaatse man
- Hoe maakt de tekenaar duidelijk dat de persoon die Jezus ontmoet melaats is?
(verwondingen aan handen en voeten, kleding, reactie van de personen in de achtergrond)
- Wat zegt Jezus tegen de melaatse?
- Wat zegt de melaatse man tegen Jezus?
- Wat denken de vier mannen die naar Jezus en de melaatse kijken?
- Op wie van de zes mensen op de tekening gelijk jij het meest? Waarom is dat?
- Op wie van deze zes mensen gelijk jij het minst? Waarom?
VERDIEPEN
Typisch Jezus!
Deze werkbladen kunnen kinderen op weg helpen om te ontdekken wat nu zo typisch is aan Jezus,
zeker in zijn houding tegenover melaatsen.
TIP
Laat via het internet onderzoeken in welk jaar de personen onderaan het blad geboren en gestorven zijn. Hieruit kan men besluiten dat het impact van Jezus optreden tot ver na zijn dood gevolgen heeft.
VERTELLEN
Franciscus en de melaatse
(C. LETERME, Parels van verhalen, uitgeverij Averbode 2019, p. 183)
Langzaam ging Franciscus met zijn paard door het land.
Ineens sprong zijn paard opzij en bleef stokstijf staan.
Voor hem stond een melaatse.
Hij was kaal en vol zweren. Zijn neus was een rode holte.
Uit zijn linkeroog liep een streepje bloed.
Aan zijn rechterhand had hij nog maar één vinger.
Zijn ogen waren vol verdriet.
Franciscus was ban, want hij kon ook besmet worden!
Daarom gaf hij zijn paard de sporen en reed in volle galop verder.
Terwijl hij reed, schoten hem de woorden van Jezus te binnen:
‘Wat gij aan de minsten der mijnen hebt gedaan, hebt ge aan Mij gedaan.'
Schijnheilige! dacht hij bij zichzelf.
Je bent ontroerd door wat Jezus gezegd en gedaan heeft,
maar als je iemand tegenkomt, die zoveel moet lijden, vlucht je weg.’
Franciscus was beschaamd.
Hij keerde zich om en reed terug.
De melaatse stond er nog.
Franciscus kwam van zijn paard en boog voor hem.
Hij zag in de man Jezus in al zijn lijden en kuste hem.
De melaatse weende. Zijn mond beefde, hij wilde iets zeggen,
maar kon niet: hij had geen tong meer!
(naar F. TIMMERMANS, De harp van Sint-Franciscus)
Overweging bij het verhaal
(C. LETERME in Kerk en leven, Federatie Rotselaar, 7 februari 2018, p. 1)
Franciscus van Assisi wilde Jezus volgen in wat Hij zei en deed.
Het verhaal hierbij vertelt van zijn ontmoeting met een melaatse.
Zijn eerste reflex is: weglopen!
Melaatsheid is verschrikkelijk om te zien en is besmettelijk.
Dit is extra erg
omdat mensen alleen de symptomen van de ziekte zien
en geen oog hebben voor de zieke als persoon,
die daardoor gemarginaliseerd wordt.
Het verhaal hierbij laat ook zien
hoe Bijbelverhalen functioneren in het leven van iemand.
Wanneer Franciscus de melaatse de rug toekeert,
herinnert hij zich woorden uit een parabel van Jezus.
Franciscus staat erbij stil en realiseert zich:
wil ik Jezus volgen, dan moet ik zijn woorden
niet alleen beluisteren, maar ook realiseren.
Hij draait zich om en gaat de melaatse tegemoet.
Daarin ligt het belang van het lezen of beluisteren van de Bijbel:
wanneer men zich bevindt in een vergelijkbare situatie,
kan een woord, een handeling uit de Bijbel inspireren
tot een houding waarbij men zichzelf overstijgt.
Jongeren
VERDIEPEN
'Woorden worden handen'
Probeer met dit evangelie en dat van vorige week uit te leggen waarom Luc Devisscher bij dit evangelie schrijft: 'Zijn woorden worden handen'.
Op de redactie…
Lees de evangelietekst van deze zondag.
Stel je voor:
Je moet precies beschrijven wat je bij dit evangelie als illustratie zou willen.
Ongetwijfeld laat je zowel Jezus als een melaatse uitbeelden.
Maar dan komen de volgende vragen:
- Hoe wil je laten zien dat Jezus, Jezus is?
- Hoe is de melaatse herkenbaar als melaatse?
- Hoe zouden deze figuren tegenover elkaar staan?
(rechtstaand, zittend op een stoel / op de grond; liggend; knielend, stappend…)
Als je voor ogen hebt hoe jouw illustratie er zou kunnen uitzien, bekijk dan die van Fano:
- Beantwoordt Fano aan jouw opdracht?
Op welke vlakken wel? Op welke vlakken niet?
Fano gaat een stap verder in zijn illustratie.
- Wat zou hij met de houding van Jezus willen uitdrukken?
- Vind je dat goed? Of niet? Waarom?
Vergelijk jouw bevindingen met die van anderen.
Overwegingen
Paul Kevers
Jezus geneest een melaatse
(P. KEVERS in Samuel, Uitgeverij Averbode, 2003 nr 5, p. 12)
In de oudheid werden mensen met een huidziekte (melaatsen en anderen) heel vaak buiten de gemeenschap gestoten. Ze moesten apart wonen en mochten niet met andere mensen in contact komen.
Men was bang voor besmetting. In Jezus' tijd dachten de joden bovendien dat zulke mensen zondaars waren. Mensen met een huidziekte werden zichtbaar gestraft voor het kwaad dat zij of hun familieleden gedaan hadden, dachten ze.
Jezus was daar heel verontwaardigd over. Toen Hij eens een melaatse tegenkwam, die met een houten ratel iedereen waarschuwde om ver uit de buurt te blijven, kreeg Hij medelijden. Hij werd geraakt tot in het diepst van zijn ziel. Hij trok zich niets van de regels aan, ging naar de melaatse toe en raakte hem aan. 'Ik verklaar je genezen', zei Hij. 'Jij hoort bij andere mensen, je bent evenveel waard als gelijk wie, ga de priesters maar tonen dat je genezen bent.'
Zo bracht Jezus mensen weer bij elkaar en gaf Hij aan zieken en uitgestotenen hun menselijke waardigheid terug.
Frans Mistiaen s.j.
Onze God straft niet, maar geneest en vergeeft
In Jezus’ tijd werd een melaatse uit de gemeenschap gesloten,
niet alleen omwille van het besmettingsgevaar,
maar ook omdat de strenge interpretatie van de joodse wet
die ziekte beschouwde als een straf van God.
Door de joden werd een melaatse zonder twijfel gezien
als een schuldige zondaar.
De melaatsheid waaraan wij lijden, is niet een uiterlijke ziekte,
maar een innerlijke kwaal die ons leven van binnenuit zwaar aantast,
nl. de zondigheid.
Nogal wat mensen worden in onze tijd hopeloos,
niet zozeer omwille van uiterlijke tegenslagen,
maar veeleer omdat zij de innerlijke onmacht
tegenover het kwaad in hen niet meer kunnen dragen,
omdat zij denken dat de vergeving van God voor hen onmogelijk is.
“Wie of wat kan ons bevrijden van dat kwaad in ons
dat onze meest edele initiatieven aanvreet en ondermijnt?”
Vandaag komen wij als gelovige gemeenschap
voor de Heer neerknielen met de woorden:
“Heer, als Gij wilt, kunt Gij ons reinigen... ons vergeven!”
En hoe reageert Jezus tegenover die melaatse
die voor Hem neerknielt?
Hij doorbreekt duidelijk de bestaande wetten van
de joodse godsdienst over afzondering, uitsluiting en bestraffing.
Hij laat de melaatse integendeel in Zijn nabijheid komen,
wordt door medelijden bewogen,
raakt hem zelfs aan, en zegt: “Ik wil: word rein!”
Daarmee zegt Jezus eigenlijk aan iedereen:
“Mensen, hou toch op te denken
dat God iemand zou straffen door ziekte!
Mijn Vader is een God die mensen inspireert
om zieken met genegenheid en de beste zorgen nabij te blijven.”
Welnu het is die hartelijke Vader die ook ons vandaag nog
genezing kan brengen voor onze diepste kwaal,
nl. de vergeving van onze zondigheid.
Waarom mogen en durven wij geloven dat dit kan?
Omdat wij zien en voelen wat Jezus ons vandaag doet,
hier in deze eucharistie
Bij de communie raakt Hij ons namelijk lichamelijk aan.
Wij ontvangen Hem op onze hand, wij eten Hem op met onze mond,
wij laten Hem in ons binnen, om ons van binnenuit
te vernieuwen en te zuiveren door Zijn liefdeskracht in ons.
Die tastbare aanraking is voor ons het merkbaar teken
dat Jezus’ liefdevolle Vader ons vandaag barmhartig nabij is,
ook als wij ziek zijn, gekwetst of zondig.
Neen, onze God is geen straffende God
die ons na een misstap zou overladen met ziekte en miserie.
Als wij over God zo denken en spreken
dan hebben wij het niet over de christelijke God.
De God van de christenen is integendeel een Vader
die diep in Zijn hart bewogen wordt door wat ons overkomt,
die ons heel nabij wil zijn, juist in het lijden dat ons treft,
en die de beste wetenschappers en economen inspireert om,
met alle mogelijke middelen, te vechten tegen ziekten en miserie.
Maar Hij is daarbij ook een God van de vergeving van onze binnenkant.
Waarom moest de genezene zich aan de joodse priesters gaan tonen?
Omdat ook aan hen moest worden duidelijk gemaakt
dat Hij, Jezus, niet de Vertegenwoordiger wilde zijn
van een Jahweh die de zonde bestraft met melaatsheid,
maar dat Hij de Gezant was van een barmhartige Vader
die liefdevol geneest, bevrijdt en vergeeft.
In Jezus hebben wij werkelijk een heel nieuwe God leren kennen,
een “hartelijke en vergevende Vader”, duidelijk verschillend
van de “eisende Jahweh” van het strikte jodendom.
Laten wij dan maar aan Jezus toe ons opnieuw aan te raken!
Wij, christenen, voelen ons niet hopeloos
bij het besef van ons kwaad.
Wij zullen wel mensen, en dus zondaars, blijven.
Alleen weten wij daarbij heel goed
dat er boven ons geen straffende God dreigt,
maar dat er naast ons een Broer staat
die bij machte is ons van onze innerlijke melaatsheid te genezen.
Zijn liefdevolle aanraking in elke communie
is sterker dan het diepste kwaad in ons.
Die tastbare barmhartigheid van onze God doet ons leven
als begenadigde, vergeven en dankbare zondaars!
Marc Gallant, trappist (Orval)
Een verhaal vol overtredingen
Het begint met een melaatse die de Wet van Mozes overtreedt. Volgens Leviticus 13, 45 - 46 moest hij op afstand blijven staan roepen: “Onrein, onrein”, om de mensen van het gevaar van besmetting te verwittigen. Daarbij moest hij apart wonen en buiten het kamp blijven. Hij komt echter zo nabij dat Jezus hem kan aanraken.
Wat is de reactie van Jezus? De oude evangeliehandschriften bieden een dubbele versie. De meeste hebben de “gemakkelijke” lezing: “Innerlijk bewogen (Grieks: splanchnistheis) raakte Jezus hem aan”. Men kan ook vertalen: ”Door medelijden bewogen raakte Jezus hem aan”, en dat strookt met het algemeen aanvaard beeld van de medelijdende Jezus. De codex Bezae (380 tot ten laatste 420) en andere manuscripten geven echter een “moeilijke” lezing: “Vertoornd (Grieks: orgistheis) raakte Jezus hem aan”. Deze versie komt beter overeen met de samenhang van het verhaal dat vervolgt: ”Hem toesnauwend (Grieks: embrimesamenos) joeg Hij hem onmiddellijk weg (Grieks: euthus exebalen)”. Wie door medelijden bewogen is, zal niet iemand toesnauwen en wegjagen. Wij stellen ons de vraag waarom Jezus vertoornd kon zijn?
Jezus weet wat er in de mens is (Johannes 2, 25) en hier heeft Hij te doen met iemand die niet wil gehoorzamen of luisteren. Hij is vertoornd omdat de melaatse de Wet niet nakomt. Toch ontzegt Jezus de overtreder zijn barmhartigheid niet, maar Hij omkleedt ze met een pedagogische harde aanpak. Bars geneest Hij de melaatse en jaagt hem onmiddellijk weg terwijl Hij hem met harde stem zegt dat hij moet zwijgen, de Wet van Mozes moet naleven en doen voor zijn genezing wat volgens de Wet voorschreven is door zich aan de priesters te vertonen.
Heeft Jezus juist gezien? Het vervolg van het verhaal toont aan dat die man evenmin naar Jezus luistert als Hij hem vraagt het zwijgen te bewaren over zijn genezing. Het ligt er dik op: geestelijk melaats is wie niet luisteren wil naar Gods Woord. Niet luisteren is zich opsluiten in zichzelf en dat is een onreinheid die niet alleen afsluit van God, maar ook Gods heilsplan belemmert. Eerst moet je luisteren naar het Woord. Het Woord zal je hart zuiveren als je het er laat wonen. Dan eerst ben je in staat het Woord vanuit je hart te verkondigen. Jezus heeft de ingesteldheid van die man doorzien en Hij jaagt hem weg. Al wie Hij zendt om te verkondigen, roept Hij in de eerste plaats om “met Hem te zijn” (Marcus 3, 14) om te leven met Hem die Gods levend Woord is. Men zendt niet zichzelf als apostel. Door zijn nieuwe overtreding en zijn verkondiging zonder zending verhindert die genezene Jezus nog in de stad te komen.
Er is een andere overtreding. Jezus raakt een melaatse aan, een onreine, en dat mag niet, want dan wordt je zelf cultisch onrein en mag je niet meer met het heilige in contact komen. Jezus zal weldra uitgebreid de reinheidsleer van zijn Nieuw Verbond uiteenzetten: “Niet wat van buiten de mens komt, maakt hem onrein, maar wat uit zijn hart komt” (Marcus 7, 18 - 23). Je hart kan niet onrein blijven als Gods Woord er woont. In zijn aanraking met de melaatse wordt niet Jezus onrein, maar wordt de melaatse gereinigd. Jezus is werkelijk “de heilige Gods” die de onreinheid teniet doet, het Woord dat de zonden vergeeft (Marcus 2, 7-11). In zijn contact worden we genezen, zelfs als wij in overtreding zijn: zijn barmhartigheid is altijd groter dan onze overtreding.
Twee soorten melaatsheid
Dit evangelie zouden we tweemaal moeten lezen. De eerste maal om Christus met zijn handel en wandel te volgen in de historische context van tweeduizend jaar geleden. Bij deze lezing zouden we enkele moeilijkheden ontmoeten. “Een melaatse benadert Jezus”, maar hij komt zo nabij dat Jezus hem kan aanraken, en zo overtreedt hij de Wet die voorschrijft dat een melaatse op afstand moet blijven en roepen: “Onrein! Onrein!” (Leviticus 13, 45-46). Jezus zelf gaat ook in de fout, want Hij raakt een onreine aan, wat ook niet mag. De oudste handschriften zeggen niet dat Jezus “met medelijden bewogen werd” voor die ongelukkige, maar wel “vertoornd” (Grieks: orgistheis). Het is wel zo dat Jezus hem na de genezing een standje geeft en wegjaagt (Grieks: ‘exebalen’, het is de manier waarop hij duivels uitdrijft, vgl. vers 39: ekballôn). Genezen, is die man dan nog op de hoop toe ongehoorzaam aan Jezus die hem aangemaand had te zwijgen.
In een tweede lezing volgen we de verrezen Jezus vandaag. Op paasmorgen krijgen de vrouwen die naar het graf komen de boodschap mee: “Zegt aan zijn leerlingen en aan Petrus: Hij gaat u voor naar Galilea; daar zult ge Hem zien zoals Hij u heeft gezegd” (Marcus 16,7). En waar vinden we Jezus in Galilea bij Marcus? In het eerste hoofdstuk: “Jezus kwam in Galilea” (Marcus 1,14). Galilea, met als hoofdplaats Kafarnaüm, staat voor Marcus symbool voor de hele wereld: men vindt er joden en heidenen, Grieken en Romeinen.
In de kerkgemeenschap, voor wie Marcus zijn evangelie schrijft, stelde zich de vraag: hoe moeten we staan tegenover de christenen die gefaald hebben? Hoe reageert de verrezen Christus ten opzichte van die geestelijk melaatsen? De gemeenschap was akkoord voor altijd aan pedofielen de eucharistie te ontzeggen, want had Jezus niet gezegd: “Wie één van deze kleinen die op Mij vertrouwen ten val brengt, kan beter met een molensteen om zijn nek in zee geworpen worden” (Marcus 9, 42)?
Maar de andere zondaars? In de melaatse laat Marcus een zondaar zich bij Jezus aandienen. Heel zeker, Jezus is vertoornd tegen deze broeder die gefaald heeft, maar Hij vergeeft hem. Hij ontvangt hem zelfs in de eucharistie met een aanraking van lichaam tot lichaam. Maar Hij stuurt hem weg met een strenge berisping. De vergeving ontvangen is niet zomaar je vest omdraaien. Je moet ook nog die vergeving in jouw leven waarmaken. Het woord dat de genezen man meekrijgt is zeer precies: “Zeg aan niemand niets … jouw genezing vaststellen zal hen tot getuigenis zijn”. Getuigen, niet met woorden. Vooral niet met woorden: “zeg aan niemand niets”, maar door te leven als christen. Het is immers gevaarlijk te spreken over zaken die men nog niet ten volle beleeft: de woorden worden dan vlug de ersatz van de daad. Ons egocentrisme is er vlug mee weg alles tot zijn profijt te keren door onszelf met een mooi betoog in het centrum te plaatsen. Later zal Jezus het niet anders aanpakken na een bezetene genezen te hebben: Hij wil hem niet bij zijn leerlingen houden, en verplicht hem eerst als getuige bij de zijnen te gaan leven (Marcus 5, 19).
Dit evangelie laat ons begrijpen dat de zonde de geestelijke melaatsheid is waar we aan lijden. Jezus onthaalt ons met onze kwetsbaarheid. Oog in oog met Hem toont onze zonde haar waar gezicht: ze is begraven talent, gave die we ontvangen, maar voor onszelf houden. Ze stelt ons als centrum van de wereld, als eerste, als rijke. Onze zonde is een echte melaatsheid die ons afzondert van onze broeders. Ze is besmettelijk, want op haar beurt zet ze de anderen aan om te streven naar de eerste plaatsen, en zo wordt ze machtsdrang die de anderen verplettert. Christus alleen heeft die besmetting weerstaan. Hij alleen kan ons aanraken en reinigen zonder zelf besmet te worden. In de eucharistie raakt Hij ons aan met zijn lichaam om ons innerlijk te omvormen door zijn liefde. Wij ervaren er onze onmacht en zijn liefde.
Bij elke eucharistie krijgen we een woord mee. Dit woord onthalen bewijst dat Jezus ons geraakt heeft. En als Jezus ons raakt kunnen we niet anders dan van Hem te getuigen. Wel zal dat getuigenis op de eerste plaats ons leven zijn, de echtheid van de liefde die ons van onze zelfgerichtheid ontdoet.
Door het tegenovergestelde te doen van het woord dat Jezus hem gegeven heeft, en door zich zonder mandaat als apostel aan te stellen, wordt de genezen melaatse een obstakel voor Jezus’ werk. Zijn loutering is nog niet gestabiliseerd door het beoefenen van de liefde, en daarmee verkondigt hij meer zichzelf dan Christus, en bekomt hij een succes waar Jezus niets mee kan doen.
Maar als die man Jezus’ zending belemmert, zodat Hij geen stad meer binnen kan, zal hij Jezus niet toch tegenhouden. Wat hij zelf niet gedaan heeft, doet Jezus in zijn plaats: Hij zwijgt, en trekt zich terug in eenzame plaatsen (Marcus 1, 45). Zo begint Hij met zijn leerlingen een monastiek leven als school, niet van prediking, maar van zuiverheid van hart die de praktijk is van de onbegrensde liefde: “van alle kanten kwam men tot Hem”.