...page... Wiki page pagination has not been enabled.
Johannes 1, 35-42: Kom en zie
De tekst
Dichter bij de tijd
(Bewerking: C. Leterme)
De volgende dag staat Johannes
met Andreas en Johannes,
twee van zijn leerlingen, bij de Jordaan.
Hij ziet Jezus voorbij komen.
- Daar is het lam van God, zegt hij.
De twee leerlingen horen het.
Ze lopen Jezus achterna.
Jezus draait zich om en ziet dat ze Hem volgen.
- Zoeken jullie iets? vraagt Hij.
- Rabbi, meester, wij willen weten waar U woont.
- Kom mee en je zult het zien, zegt Jezus.
Ze gaan met Hem mee en zien waar Hij woont.
Ze blijven de hele dag bij Hem.
Na zijn ontmoeting met Jezus
gaat Andreas naar zijn broer Simon.
- We hebben de Messias gevonden! zegt hij.
Kom, ga maar met met mee.
En Andreas brengt zijn broer Simon bij Jezus.
Jezus kijkt hem aan.
- Jij bent Simon, de zoon van Johannes, zegt Hij.
Maar vanaf heet Ik jou Kefas,
want jij bent als een rots.
(Kefas betekent 'rots').
Stilstaan bij ...
Leerlingen van Johannes
Twee leerlingen van Johannes willen Jezus volgen: Andreas, de broer van Petrus, en iemand van wie de naam niet wordt genoemd. Volgens de traditie zou het om de evangelist Johannes gaan.
Lam
Een lam betekent nieuw leven, maar is ook weerloos en kwetsbaar
Voor Johannes is Jezus het Lam van God. Hij brengt nieuw leven, Hij zal ijveren voor een nieuwe wereld, voor nieuwe verhoudingen tussen mens en mens en tussen mens en God. En gaat daarbij geweldloos te werk.
De zonden van de wereld wegnemen
Ter gelegenheid van de grote Verzoendag stuurden de joden een lam de woestijn in dat de zonden van de gemeenschap wegdroeg.
Rabbi
In het officiële jodendom werd deze titel voorbehouden voor Schriftgeleerden omdat zij de Tora en de schriften bestudeerden. Zij trokken rond van het ene dorp naar het andere en legden de wet uit. Ze waren gewoonlijk omringd door een groep leerlingen, aan wie ze les gaven. Van deze leerlingen werd verwacht dat zij later de leer van hun meester verder zouden uitdragen.
Jezus werd door de mensen als ‘rabbi’ aangesproken.
Tiende uur
In de Bijbel is een uur het twaalfde deel van de dag, de periode waarop het licht is. Het tiende uur is dan ongeveer twee uur voor zonsondergang, de late namiddag.
Maar het getal 'tien' is in de Bijbel ook het getal waarmee men een volledigheid weergeeft. Bijvoorbeeld: de tien geboden. In deze context betekent het dan dat de leerlingen die het doel van hun zoektocht bereikt hebben.
Andreas
Andreas en zijn broer Simon (((Petrus|Petrus) waren vissers die in Kafarnaüm woonden.
Simon Petrus
Deze visser uit Kafarnaüm wordt in de evangelies heel menselijk voorgesteld: spontaan, gul, enthousiast ... maar ook: koppig en kwaad.
Messias
(Hebreeuws = gezalfde; Grieks = Christos; Latijn = Christus)
Vroeger werden de koningen van Israël gezalfd. Hiermee toonde men dat ze een bijzondere zending van God kregen.
De Bijbel zegt dat de Gezalfde (Messias, Christus) het rijk van God op aarde zal vestigen. Daarvoor zal hij de mensen bevrijden van de vreemde overheersing. Hij zal een nieuwe koning zijn in de lijn van koning David. Daarom dachten de joden ten tijde van Jezus, dat de Messias hen zou bevrijden van de Romeinen. Ze dachten dat hij een nationalistische figuur, een militaire aanvoerder, een politieke rebel zou zijn. Zo werd ‘Messias’ politiek ingevuld. Dit is wellicht de reden waarom Jezus dit woord niet voor zichzelf gebruikt.
Reeds in het vroege christendom begon men deze titel als een soort eigennaam voor Jezus te gebruiken.
Kefas / Rots
Kefas is Aramees voor 'rots'.
Met het geven van een nieuwe naam geeft Jezus aan dat voor Simon een heel nieuw leven aanbreekt.
Bij de tekst
Wie roept?
Het valt op dat Jezus geen van de drie leerlingen, die in dit stukje evangelie vermeld worden, zelf roept. Johannes de doper verwees zijn twee leerlingen naar Jezus. Andreas vindt dat zijn broer Jezus moet leren kennen.
Bijbel en kunst
M. GRÜNEWALD
De kruisiging Detail. St Jan de Doper.
(Rechter paneel van het retabel van Issenheim. Museum van Colmar)
Matthias Grünewald werd geboren te Würzburg, rond 1470 en stierf in het Duitse Halle aan de pest in augustus 1528. Het retabel van Issenheim is zijn bekendste werk.
Hij schilderde het tussen 1511 en 1517, in het Antonieterklooster van Isenheim (bij Colmar).
Op dit detail van het retabel is Johannes de Doper te zien die wijst naar de gekruisigde Christus. Aan zijn voeten staat een lam dat herinnert aan zijn woorden: 'Zie het lam Gods, dat de zonden van de wereld wegneemt.' 'Johannes 1, 29.
Let op het kleed van Johannes. Zo wilde de schilder het kameelharen kleed van Johannes weergeven. Voor de evangelisten was dit een verwijzing naar de profeet Elia die ook zo gekleed ging. Daarom vroegen de mensen aan Johannes de Doper of hij soms Elia was.
Wist je dat ...
... een ijslammetje
zijn oorsprong vindt in het evangelie van Johannes dat op deze zondag wordt voorgelezen?
Wie zijn/haar eerste communie doet, krijgt op het feest daarna heel vaak een ijslam als dessert.
Dit is niet omdat tijdens de periode van de eerste communie nog veel lammetjes in de wei rondlopen, maar wel omdat een lam doet denken aan Jezus.
Toen Jezus op een dag voorbijging zei Johannes de doper tegen zijn leerlingen: 'Zie, het Lam Gods...'
En in de eucharistieviering zegt de priester driemaal voor de gelovigen te communie gaan: 'Zie het lam Gods, dat de zonden van de wereld wegneemt.' Op dat moment toont hij de hostie.
Dit verband tussen de hostie en het lam Gods ligt aan de basis van het gebruik om bij de eerste communie een ijslammetje te eten.
Suggesties
Grote kinderen
SPREKEN MET BEELDEN
Petrus moet Jezus ook zien!
De kinderen zeggen wat ze op de illustratie zien.
Van links naar rechts: boot, man in de boot, twee mannen naast de boot. Ze wijzen beide naar een man rechts, huizen op de horizon ...
Lees dan de tekst voor uit het evangelie van deze dag dat je kunt vinden onder de rubriek 'Dichter bij de tijd' (zie hoger)
De kinderen zeggen nu opnieuw wat ze op de illustratie zien. (illustreert het tweede deel van de tekst)
Van links naar rechts: boot, man in de boot met een visnet in de hand (Petrus), twee mannen naast de boot (Andreas en Johannes). Ze wijzen beide naar een man rechts (Jezus), huizen op de horizon.
Sta dan met de kinderen stil bij de kleding van Jezus: Wat zien jullie erop?
- een hart - waarom?
Zegt iets over wat Jezus het belangrijkste vindt.
- een weg - wat kan dat betekenen? waar gaat die weg naartoe? wat wil dat zeggen?
Jezus vertelt en zegt op welke manier we van andere mensen moeten houden.
Hij toont ons de weg naar een leven waarin liefde voor de medemens heel belangrijk is.
- verstellappen op de linker mouw van Jezus - waarom zou dat zijn?
Het uiterlijke is voor Jezus veel minder belangrijk dan wat in zijn hart leeft.
INLEVEN
In het huis van Jezus
Niemand heeft er ook meer één idee van hoe het huis van Jezus er zou kunnen uitgezien hebben.
Maar misschien hebben kinderen er wel hun ideeën over.
Belangrijk is ze hierbij uit te dagen om na te denken waarom bepaalde voorwerpen in dat huis te vinden zijn, vanuit datgene wat ze wel weten over Jezus.
Belangrijk
De kinderen kunnen er gerust bij fantaseren, zonder beperkt te worden door de historische realiteit. Het gaat hier immers om op een andere manier stil te staan bij wat Jezus belangrijk vindt.
ZINGEN / BELUISTEREN
Lied: Kom en zie
(Tekst: L. Vangilbergen
Melodie: Als ze lacht (Yevgueni)
Het was Johannes die het merkte:
die Jezus is meer dan gewoon.
Hij is het Lam Gods, de messias,
maar geen koning op een troon.
Een timmerman uit Galilea,
zo iemand had men niet verwacht.
Als God een redder wilde sturen,
dan gaf Hij hem toch alle macht?
Er waren twee curieuzeneuzen.
Ze vroegen Rabbi, waar woon jij?
Hij keek hen vriend’lijk in de ogen
en weet je wat hij ...
weet je wat hij hen toen zei?
Kom en zie
Laat je vooroordelen varen,
blijf niet als een blinde staren
breek naar buiten, kom en zie
Kom en zie
Hier wil Jezus jou ontmoeten
Hij toont zijn handen en zijn voeten
als aan Thomas, kom en zie.
En wat doe jij?
Kom en gij zult zien.
Overwegingen
Frans Mistiaen s.j.
Door Jezus gezien en geroepen!
In elke mens is een inwendig verlangen aanwezig,
dat nieuwsgierig en geïntrigeerd zoekt naar geluk, waarheid, liefde.
Maar dat verlangen is meestal vaag, onzeker,
zonder duiding of richting.
Er is blijkbaar hulp nodig van een andere mens,
die dat sluimerend verlangen onderkent, uitklaart,
een bestemming geeft en durft zeggen:
"Het is de Heer, het is God naar Wie je hart eigenlijk zoekt!"
Maar welke God beantwoordt aan het verlangen van ons hart?
De manier waarop Johannes vanaf het begin Jezus voorstelt,
maakt het duidelijk: "Zie het Lam Gods!"
Geen leeuw dus of een adelaar of een ander sterk of moedig dier,
maar het Lam, het symbool van de weerloosheid,
van de zachtmoedigheid en de zichzelf opofferende dienstbaarheid.
Door die vergelijking met het lam wordt Jezus voorgesteld
als de ‘Dienaar’ van God en van de mensen.
Het is aan Hem dat de leerlingen vragen: "Waar verblijft gij?"
Iemand die geïnteresseerd geraakt in Jezus - het Lam Gods -
zal dus zijn zelfgenoegzaamheid en pretentie willen achterlaten om
te treden in het spoor
van de bescheiden, belangeloze dienstbaarheid van de Dienaar.
Roeping ontstaat wanneer iemand aanvoelt
dat hij door Jezus gezien wordt
en daardoor gaat verlangen mee te gaan om te zien.
"Kom zien!" is geen uitnodiging
om eens vriendelijk, maar vrijblijvend kennis te maken.
Het is een vraag om levensgemeenschap te vormen
met de Dienaar van God en van de mensen.
Het is alleen door het te proberen dat wij voor onszelf kunt ervaren
of het de “dienstbare” Jezus is die ons verlangen kan vervullen.
Al doende leren wij Hem kennen! Gaandeweg!
Er is dus tijd voor groei doorheen voortdurende ontmoetingen.
“Zien” betekent dus “gaandeweg inzien”.
In die tijd voelden twee leerlingen van Johannes dat die uitnodiging
beantwoordde aan hun dieper verlangen.
"Die dag bleven zij bij Jezus!"
Zij zagen Jezus bezig en zij werden Zijn eerste volgelingen.
Wat zouden wij zoal meemaken en zien
als wij eens een hele dag bij Jezus zouden blijven?
Vooral twee dingen, denk ik:
Zijn gebed tot Zijn Vader en Zijn zorg voor de gekwetste mens.
Wij zien Jezus regelmatig bidden tot God
door Hem “Vader” te noemen.
Als ook wij bidden tot onze “Vader”
dan veronderstelt dit dus een hartelijke relatie tot God,
die niet als een afstandelijke Albeheerser wordt aangevoeld,
maar als een zorgzame, nabije Levensbrenger.
Het gaat over een liefdevolle verbondenheid met Iemand
die ons beminnenswaardig vindt,
hoe klein en hoe zwak wij ook zijn.
Jezus' gebed was een gebed van dankbaarheid
voor het leven dat Hij ontving van Zijn liefdevolle Vader.
Als wij in Jezus’ omgeving willen verblijven
dan kan dat ook alleen als ons hart fundamenteel dankbaar blijft
voor het leven dat wij dagelijks ontvangen.
Natuurlijk, niet alles lukt ons. Ook wij kennen tegenslagen.
Maar er zijn duizend keer meer redenen
om dankbaar te zijn voor het goede dat ons toch omringt,
dan om bitter en opstandig te worden
over wat ons vandaag mislukt of tegenslaat.
En wij zien ook Jezus' dienende zorg voor de gekwetsten.
God erkennen als “ons aller” Vader,
betekent immers dat God “allen zonder onderscheid” graag ziet.
En dat maakt ons allemaal tot mensen die gelijkwaardig zijn,
even beminnenswaardig, de moeite waard om bemind te worden,
ook al zijn wij arm, misdeeld, beperkt of ziek.
Jezus stelde Zich ten dienste
van diegenen die Hij ontmoette, zonder discriminatie,
dus ook van de kleineren, de zwakkeren, de uitgestotenen.
Als wij in Jezus’ omgeving willen verblijven
dan kan dat alleen als ons hart dienstbaar wordt
zonder onderscheid te maken, dus ook voor armen en behoeftigen.
Zeker, wij hebben onze spontane sympathieën.
Maar sterker dan onze gevoelsmatige voorkeuren
willen wij, christenen, ervoor kiezen
broer of zus te worden van anderen,
ook van kleineren of zwakkeren.
En wij hebben al ervaren
dat wij duizend keer meer vreugde voelen in ons hart
als wij onszelf belangeloos weggeven,
dan als wij ons eigen voordeel zoeken of onze zelfzucht koesteren.
Zo groeit een roeping: door eens een dag bij Jezus te blijven,
dat wil zeggen
door vandaag in gebed de Vader van ons leven te danken
en ervoor te kiezen
zelfvergeten te zorgen voor gekwetste mensen.
En waar moeten wij in onze tijd Jezus zoeken?
Waar verblijft Hij de dag van vandaag?
In het hart van gelovigen
die regelmatig dankbaar bidden tot hun hartelijke Vader,
die elkaar proberen lief te hebben als broers en zusters
en die de kleinen in de wereld willen dienen
zodat het Zijn liefderijk er groeit.
Marc Gallant, trappist (Orval)
Waar woon je?
Johannes de Doper ziet Jezus voorbijkomen, en hij zegt tot zijn leerlingen: “Zie het Lam Gods”. Op eerste zicht is dat een nogal vreemde manier om een voorbijganger aan te duiden. Maar we begrijpen als we weten dat de Doper in het Aramees gezegd heeft: “Zie de ‘ebya’ van God”. In het Aramees betekent ‘ebya’ zowel ‘dienaar’ als ‘lam’. Jezus wordt aangeduid als de ‘dienaar van God’. Die uitdrukking verwijst ons naar de profeet Jesaja, die er vooral in zijn hoofdstuk 53 een portret van schetst. De eerste christenen zullen er Jezus in herkennen. Waarom heeft de Griekse redacteur van Johannes verkozen ‘ebya’ te vertalen door ‘lam’ in plaats van door ‘dienaar’? Waarschijnlijk omdat op het einde van het evangelie Jezus zal sterven als “het Lam dat de zonden van de wereld wegneemt” (Johannes 1,29), op het ogenblik dat te Jeruzalem het paaslam geslacht wordt. Johannes is een evangelist die vooruit ziet. Reeds bij het begin van zijn prediking begint Jezus zijn bestemming van Messias.
De twee leerlingen moesten toch wel wat lef hebben om hem te vergezellen. Hun meester had Jezus aangewezen als hem van wie Jesaja gezegd had :
“Hij werd veracht, door mensen gemeden, hij was een man die het lijden kende en met ziekte vertrouwd was, een man die zijn gelaat voor ons verborg, veracht, door ons verguisd en geminacht“ (Jesaja 53,3).
Ze volgden hem misschien wel een beetje op afstand. Maar zodra zij aanstalten maken om hem te vergezellen, keert Jezus zich om en vraagt: “Wat zoekt u?”. Het is zijn eerste woord en het richt zich tot het diepste in hen, hun zoeken naar zekerheid in de broosheid van het bestaan.
De leerlingen antwoordden: “Waar (ver)blijft u” (Grieks: Pou meneis, letterlijk : waar blijft u?). Eigenaardige vraag, want in de Bijbelse mentaliteit is alleen God ‘blijvend’. De mens gaat voorbij. De Israëlieten in de woestijn braken ‘s morgens hun tenten op om verder te trekken, en hun stappen in het zand werden door de wind uitgewist: ze waren voorbijgaand. God alleen is een baken voor ons die hier op aarde voorbijgaan, want Hij is die blijft.
Welnu, het is aan Jezus, een mens die voorbijkomt dat men vraagt waar hij (ver)blijft. Het is des te opvallender, omdat Johannes, enkele regels voorop verklaard heeft dat Gods eeuwig Woord “zijn tent onder ons opgeslagen heeft” (Gr. eskènôsen, Johannes 1,14). Johannes suggereert ons aldus dat Jezus zowel het Woord van God is dat zijn tent opslaat bij ons, en de mens die met ons blijft op de manier van God.
“Waar verblijft u”, vragen de leerlingen. Jezus had reeds het antwoord gegeven aan zijn ouders: “Weet u dan niet dat ik bij mijn Vader moet zijn?” (Lucas 2,49). Hij is blijvend bij de Vader.
Wij, mensen die voorbijgaan, grijpen ons vast aan wat blijvend is, aan hetgeen ons leven eeuwigheidswaarde geeft. Wij zoeken fundamenteel naar waarden die blijven, en aan onze voorbijvliedende dagen stabiliteit kan geven. In Jezus zoeken we die zekerheid die een basis kan betekenen voor ons bestaan. Die zekerheid geeft Jezus ons niet met theoretische bespiegelingen. Hij zegt ons: “Komt en ziet”: oordeel op de feiten, leef met mij en je zal zien. Wij moeten blijven met Jezus, ons met zijn leven laten doordringen om zelf blijvend te worden.
Je moet er de tijd voor nemen. “En ze bleven die dag bij Hem. Het was ongeveer het tiende uur”. Dat is voor ons vier uur in de namiddag. Voor de joden begon de dag met zonsondergang. In Israël valt de frisheid met de avond, en ‘s nachts is het aangenaam met je vrienden te praten. Ook Nicodemus komt ‘s nachts om Jezus te ontmoeten (Johannes 3,2).
Wat is nu het resultaat van de tijd die men met Jezus doorbrengt ?
Jezus had gevraagd: “Wat zoekt u ?”. In de ontmoeting hebben ze gevonden. Zij ook beginnen te ‘blijven’ met Jezus. Het werkwoord ‘vinden’ zal nu als in cascadeschakeling terugkomen. Wij kennen het “eurèka” van Archimedes: “ik heb gevonden, ontdekt”. Men vertaalt ook door: “ik heb ontmoet”, want een ontmoeting is telkens een ontdekking.
Als eerste is het Andreas die zijn broer Simon “vindt”. Hij kent hem misschien reeds twintig jaar, maar na Jezus ontmoet te hebben, ontdekt (euriskei-ontdekt-vindt-ontmoet) Andreas nu zijn broer in het licht van Jezus. Het is Simon, het haantje de voorste van de familie, maar in de ontmoeting met Jezus heeft Andreas zichzelf gevonden, en hij is het nu die zijn broer meetrekt en naar Jezus brengt met de woorden: “Wij hebben de Messias gevonden (eurèkamen-ontdekt-gevonden-ontmoet).
In zijn ontmoeting met Jezus ontvangt Simon de naam van Petrus. In de Bijbel drukt de naam die men aan een kind geeft een verwachting uit. Jezus verwacht dat Simon een rots wordt waarop hij zal kunnen bouwen. Jezus ontmoeten is altijd een zending meekrijgen, een project voor het Rijk Gods.
Als we het evangelie, als literair geheel, nog drie verzen verder lezen, vernemen we dat Jezus niet alleen onthaalt wie tot hem komen, maar dat hij zelf ook het initiatief neemt. Jezus vindt (euriskei-ontdekt-vindt-ontmoet) Filippus en zegt hem: “Vergezel mij” (akolouthei moi, Johannes 1, 43). Waarom ontmoet Jezus Filippus? Eenvoudigweg omdat hij van hetzelfde vissersdorp Betsaïda is als Andreas en Petrus (Johannes 1, 45). God doet niets dat kunstmatig is om zijn Rijk te brengen. Hij komt langs de normale menselijke relaties, de lopende omstandigheden van het leven.
Het evangelie wordt doorgegeven door de ontdekking ervan mee te delen. Het is vervolgens Filippus die aan Natanaël zal zeggen: “we hebben de Messias gevonden” (eurèkamen-ontdekt-gevonden-ontmoet, Johannes 1, 45).
Als watermerk doorheen heel het evangelie, zien we dat Jezus zijn actie start op basis van persoonlijke ontmoeting. De ontdekking van zijn persoon doet opleven al wie hem ontmoeten en maakt hen enthousiast voor nieuwe ontmoetingen.
Vergeleken met andere godsdiensten, biedt het christendom een God die tot ons komt in een persoonlijke ontmoeting van persoon tot persoon. God die onze gelijke wordt, omdat Hij Liefde is.
Kom en zie
“Zie het Lam Gods”, zegt Johannes, en twee van zijn leerlingen gaan Jezus achterna. Waarom gaan ze Hem achterna? In het Aramees, het plaatselijk Hebreeuws dat Johannes spreekt, betekent ‘ebya’ zowel ‘dienaar’ als ‘lam’. Jezus is voor Johannes zowel het “Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt” (Johannes 1, 29), als de mysterieuze ‘dienaar Gods’ die bezongen wordt in het boek van de profeet Jesaja (42, 1-4; 49, 1-6; 50, 4-11; 52,13-53,12), en die als een lam zijn mond niet opendoet als Hij ter dood wordt gebracht (Jesaja 53, 7-8). Jezus is het echte paaslam: Hij zal sterven op het kruis op het ogenblik dat te Jeruzalem het paaslam wordt geslacht, en zoals bij het paaslam zal van Hem geen been verbrijzeld worden (Johannes 19,36, cf. Exodus 12, 46).
Is Jezus die meer dan mysterieuze persoon? Geïntrigeerd gaan de leerlingen Hem achterna, voorzichtig, op afstand, je weet maar nooit. Als iemand je achterna komt, dan voel je dat. Jezus draait zich dus om en vraagt: “Wat zoekt gij (Grieks: ti zèteite)?” Het eerste woord dat Jezus in het Johannesevangelie richt zich tot de mens in ons is «wat zoekt gij?». De mens is een zoekend wezen omdat hij openstaat voor wat groter is dan zichzelf. ‘Wat zoekt gij?’, dat is de vraag die God ons stelt als wij, voorzichtig nog, ons op zoek begeven. Men hoort soms zeggen: ‘alle godsdiensten zijn gelijk’ Dat is natuurlijk niet helemaal juist. Het is wel zo dat ieder mens een ‘godsdienstig’ gevoel heeft, in de zin van een drang naar een absolute. Dat gevoel, dat natuurlijk tot uiting komt in alle godsdiensten, kan zich richten zowel op een god of op een afgod zoals voetbal, geld, kunst, en noem maar op. Dat gevoel voor het absolute kan gevaarlijk fanatiek worden. Je kunt ervoor massaal mensen vermoorden die je geloof niet delen, je concurrenten uitschakelen of heftig tekeer gaan in een voetbalstadion. Dat gevoel is egocentrisch: “Ik voel er mij goed bij”. Dat absoluut affect heeft niets te maken heeft met het geloof, waar je niet noodzakelijk iets gevoelt, en zelfs meestal niets gevoelt, omdat God gans anders is dan wij en boven ons gevoel uitgaat.
“Wat zoekt ge?”, vraagt Jezus. “Waar blijft ge (pou méneis)?” antwoorden de leerlingen. In de grond van zichzelf zoekt de mens hetgeen blijvend is. Op blijvende waarden kun je jouw leven bouwen, in een hechte vriendschap weet je waar je staat. In Bijbels gedachtegoed is alleen God blijvend. De mens gaat voorbij, God blijft. Dat leerde Israël als nomadenvolk in de woestijn: iedere morgen je tent opbreken om verder te trekken en de wind vaagt van je voorbijgaan de sporen weg uit het zand. Als hij spreekt over het eeuwig Woord van God, gebruikt Johannes paradoxaal een werkwoord dat niet afkomt voor God maar voor de mens: ‘eskénôsen’, “het Woord heeft onder ons zijn tent opgetrokken” (1, 14). En nu de mens Jezus van Nazaret voorbij komt, reikt Johannes Hem het werkwoord aan dat alleen voor God afkomt: “waar blijft ge?”.
Waar blijft God, waar blijft Jezus? Het antwoord op die vraag is met geen theorie te benaderen. Er is alleen de ervaring: “Komt en ziet”, antwoordt Jezus. Komt: om Jezus te ontmoeten moet je met Hem meegaan, iets achter je laten. En ook de tijd nemen. “Het was ongeveer vier uur in de namiddag, en die dag bleven ze bij Jezus”, noteert Johannes. Bij de joden begon de dag met zonsondergang: zij bleven dus een nacht en een dag bij Jezus. In de landen waar de thermometer ‘s namiddags 40°C aanduidt, is de beste tijd om iemand te ontmoeten de frisse avond en de vallende nacht. Ook Nicodemus ontmoette Jezus in de frisheid van de nacht (Johannes 3, 2).
“Komt en ziet”. Hoezo, zien? “Niemand heeft ooit God gezien”, zegt Johannes (1, 18), “de eniggeboren Zoon die in de boezem des Vaders is, heeft Hem doen kennen” (1, 18). In Jezus zien de leerlingen de onzichtbare God: “wie Mij ziet, ziet de Vader”, zal Jezus herhalen bij zijn afscheid (Johannes 14, 9).
Johannes vervolgt: “Zij bleven bij Jezus”. Het blijvende dat we zochten bij Jezus vloeit van Hem in ons over. In Jezus’ gezelschap worden wij “blijvend”: de onrust ebt weg, een gevoel van bestendige inwendige vrede komt in de plaats. We beginnen de wisselvalligheden van ons leven te zien vanuit Gods perspectief, betrouwvol, berustend: met God krijgen we grond onder onze voeten.
“Wat zoekt ge ?” had Jezus gevraagd. Hebben de leerlingen iets gevonden? Wij kennen de uitroep “eurèka!” van Archimedes: “ik heb gevonden!”. Als antwoord op “wat zoekt ge?” komt nu telkens dat werkwoord terug dat betekent: vinden, ontdekken of ontmoeten. Iemand echt ontmoeten is de grootse ontdekking die we kunnen doen in ons mensenleven : iemand ontmoeten is iemand ontdekken in zijn enigheid. Eerst is er Andreas die zijn broer Simon vindt / ontmoet / ontdekt. Hij kent zijn broer sinds jaar en dag, maar nu hij Jezus gevonden heeft, ontdekt hij zijn broer opnieuw in het licht van zijn ontmoeting met Jezus. En hij zegt aan zijn broer: “We hebben de Messias gevonden / ontdekt / ontmoet”. Jezus ontmoeten verwekt een kettingreactie, een cascade van ontmoetingen. Andreas laat zijn broer Simon Jezus ontmoeten. Door Andreas en Simon ontmoet Jezus hun dorpsgenoot Filippus, en Filippus laat op zijn beurt Nathanaël Jezus ontmoeten (1, 43-47).
Hoe verloopt een ontmoeting met Jezus? Jezus kijkt Simon in de ogen (emblepsas) en zegt hem: “Gij zijt Simon, de zoon van Johannes, gij zult Kefas genoemd worden,” dat betekent: Rots. In het Oosten krijgt het kind met zijn naam zijn identiteit mee die tevens aan zijn leven een betekenis geeft, een project. Van naam veranderen is in de bijbel van roeping veranderen. Zijn levendig gevoelsleven maakt Simon tot een wankelbaar persoon, ten prooi aan de situatie van het moment.
Met zijn nieuwe naam krijgt hij een levensproject mee: hij zal een dragende kracht moeten worden, iemand waarop men kan bouwen, een kerk kan bouwen. Gedaan met achteruit te kijken of angstig terug te wijken. Het valt niet altijd mee. Petrus zal Jezus driemaal verloochenen. Maar Jezus laat niet af: er is geen liefde zonder vergeving. Jezus herbegint bij het begin. “Simon, zoon van Johannes”, vraagt Hij, ook driemaal, “heb je Mij lief?” Driemaal zal Petrus antwoorden “Heer, U weet toch dat ik van u houd”; driemaal wordt hij bevestigd in zijn roeping.
En dan zegt Jezus ons, zoals aan Petrus: “Volg Mij” (Johannes 21,15-19).