Loading...
 

20e zondag door het jaar B - Sacramentsdag A

2 Brood


...page... Wiki page pagination has not been enabled.

Johannes 6, 51-58: Het levend brood

De tekst

’Bijbel in gewone taal’

(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 1685)

Ik ben het hemelse brood dat leven geeft. Iedereen die van dat brood eet, zal eeuwig leven! Het brood dat ik zal uitdelen, is mijn eigen lichaam. Ik zal sterven om de mensen het leven te geven.’
De Joden begonnen een felle discussie met elkaar. Ze riepen: ‘Hoe kan hij nu zijn lichaam aan ons te eten geven!’
Toen zei Jezus tegen hen: ‘Luister heel goed naar mijn woorden: Jullie moeten mijn lichaam eten en mijn bloed drinken. Anders kunnen jullie het eeuwige leven niet krijgen. Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, die krijgt het eeuwige leven. Als het einde van de wereld komt, zal ik hem laten opstaan uit de dood. Mijn lichaam en mijn bloed geven het eeuwige leven. Mijn dood brengt redding. Als je dat gelooft, dan is het alsof je mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt. Dan ben ik in je, en dan hoor je voor altijd bij mij. Ik leef dankzij de Vader, de levende God, die mij gestuurd heeft. En iedereen die bij mij hoort, leeft dankzij mij. Ik ben het ware hemelse brood. Jullie voorouders aten manna, brood uit de hemel, maar zij zijn toch gestorven. Maar wie het ware hemelse brood eet, zal eeuwig leven.’



Dichter bij de tijd

(C. LETERME, Map Bijbel in 1000 seconden, fiche die hoort bij Johannes 6, 51-58)

Jezus zegt tot de mensen
die Hem volgen:
'Ik ben het levende brood
dat net als het manna
uit de hemel is neergedaald.
Als je dit brood eet,
zul je altijd blijven leven.
Het brood dat Ik zal geven,
is mijn lichaam
dat Ik geef voor het leven van de wereld.'

De Joden beginnen daarover
met elkaar te discussiëren.
Ze vragen zich af:
'Hoe kan Hij ons zijn lichaam te eten geven?'
'Echt waar,' zegt Jezus, 'Ik zeg u:
als je het lichaam van de Mensenzoon niet eet
en zijn bloed niet drinkt,
hebt je geen leven in jou.
Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt,
zal eeuwig leven
en Ik zal hem doen opstaan uit de dood,
op het einde van de tijd.
Want mijn lichaam is echt voedsel
en mijn bloed echte drank.
Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt
blijft in Mij en Ik in hem.
Zoals Ik door de levende Vader gezonden ben
en leef door de Vader,
zo zal ook hij die Mij eet,
leven door Mij.
Dit brood is uit de hemel neergedaald,
maar het is geen manna.
Onze voorouders hebben dat gegeten
en zijn toch gestorven.
Maar wie van dit brood eet,
zal eeuwig leven.'



Stilstaan bij...

Brood
Zo belangrijk als vlees is voor de Westerling, zo is brood voor de Oosterling. In het huidige Egypte is het woord voor 'leven' hetzelfde als dat voor 'brood' in het Arabisch.
In dit stukje evangelie mag men ‘brood’ niet letterlijk opvatten. Dit is niet ongewoon: ‘brood’ was in Oud-Oosterse religies het beeld voor goddelijke woorden, de leer. En rabbijnen noemden de Tora (wet) ‘brood voor het echte leven’.

Brood uit de hemel
Herinnert aan het manna dat uit de hemel viel bij de veertigjarige tocht van het joodse volk door de woestijn.

Levende brood
Hiermee bedoelt Jezus zichzelf. Hij noemt zich het brood dat leven geeft.
Wie Hij is en wat Hij zegt is als brood voor de mensen.

Hemel
In de Bijbel wordt met 'hemel' meestal de plaats bedoeld waar God verblijft. Soms vervangt 'hemel' zelfs het woord 'God'.

Neerdalen
Dit woord herinnert aan het verhaal dat de joden vertellen over hun uittocht uit Egypte. Toen was het manna in de woestijn als 'brood dat uit de hemel neerdaalde'.

Eten
Letterlijk: voedsel tot zich nemen.
Maar net als 'brood' is 'eten' in deze context beeldspraak. Met 'eten' bedoelt Jezus: 'zich eigen maken'. Wie dit brood eet, stemt in met waar Jezus voor staat, wil zich zijn levensstijl eigen maken.

Zijn vlees te eten geven
De joden begrijpen de woorden van Jezus letterlijk, net zoals de vrouw uit Samaria dacht dat het levend water dat Jezus haar zou geven, ervoor zou zorgen dat ze niet meer elke dag naar de bron moest komen om water te putten.

Mensenzoon
Die naam gebruikte Jezus vaak om over zichzelf te spreken. (69 keer in de evangelies)
Op zich betekent ‘mensenzoon’: ‘mens’, maar de profeet Daniël spreekt over de mensenzoon als over een koning die zorgt voor vrede en die de mensen komt oordelen.
Later gebruikte men 'mensenzoon' om er de menselijke natuur van Jezus mee aan te duiden.
Huub Oosterhuis vertaalt ‘Mensenzoon’ met ‘Mensenkind’.

Mijn vlees eten en mijn bloed drinken
Deze woorden verwijzen naar de eucharistie, waar men onder de gedaante van brood en wijn, die naar dit 'vlees' en 'bloed' verwijzen, tot eenheid (= communie) met Jezus kan komen.

Eeuwig leven
Leven dat niet begrensd wordt door de dood.

Laatste dag
Hiermee wordt het einde der tijden bedoeld. Soms spreekt men ook over de jongste dag.

Vaderen
Jezus bedoelt hier met 'vaderen', de Israëlieten die tijdens hun veertig jaar durende tocht door de woestijn manna hebben gegeten, 'brood dat uit de hemel is neergedaald'.





Bij de tekst

Spreken met beelden

Deze tekst van het evangelie komt uit een lange toespraak van Jezus, die Johannes neerschreef na het verhaal van de broodvermenigvuldiging.
Men kan deze tekst letterlijk lezen zoals hij er staat, maar dan heeft men hetzelfde probleem als de joden die deze woorden toen hoorden. Om de volle rijkdom van deze tekst te vatten, moet men oog hebben voor de figuurlijke betekenis van een groot aantal woorden. Eten, drinken, vlees, bloed, lichaam... verwijzen naar de betekenis die Jezus voor de mens kan hebben als vlees, en voedsel, want zijn woorden geven leven en wie ze in zich opneemt, blijft eeuwig leven.



’Het lichaam van Christus’

Bij het uitreiken van de communie wordt gezegd: ‘Het lichaam van Christus’.
Wie de geconsacreerde hostie ontvangt, zegt ‘Amen’.
Met ‘amen’ wil men zeggen: ‘Ja, daar sta ik achter, dat bevestig ik.’
In de hostie ziet men het ‘lichaam van Christus’. Wie die hostie opeet, zegt daarmee: ik wil mij voeden aan Jezus. Wat voor Jezus belangrijk was, wil ik ook belangrijk vinden.





Suggesties

Kleine kinderen

DOEN

Wat ik fijn vind aan Jezus

(naar een idee uit: J. BRUGMAN, Prettige zondag! Kinderwoorddiensten voor het jaar A, Gooi en Sticht, 1995, p. 86)

Knip vooraf een grote schijf uit wit tekenpapier. Scheur die daarna in stukken die groot genoeg zijn om op te tekenen. Geef elk kind zo'n stuk en laat het daarop tekenen wat het fijn vindt aan Jezus.
Terwijl de kinderen tekenen, ga je rond en laat je ze elk verwoorden wat ze tekenen en waarom.
Stel nadien de schijf terug samen, en kleef die op een donker of contrasterend blad. Dit wordt nadien voor het altaar gelegd of opgehangen bij het binnenkomen van de kerk.





VERKENNEN

Soorten brood

Neem een brood mee, en leg het in het midden tussen de kinderen.
De kinderen zeggen wat er bij hen opkomt als ze dit brood zien.
(Probleem: brood betekent voor kinderen nu veel minder dan het vroeger was. Brood wordt vervangen door: cornflakes, wafels, koeken)

Toon ze daarna een niet geconsacreerde hostie (vragen aan de pastoor of de koster). Laat hen ook hierbij vertellen wat bij hen opkomt.
Vertel zelf dat dit een brood is zonder gist. Vertel eventueel over de laatste maaltijd voor de uittocht uit Egypte. Men moest toen zo snel zijn, dat men de tijd niet had om het brood te laten rijzen.


Belangrijk
Beide soorten brood met eerbied behandelen!





EXTRA

Vijf zondagen na elkaar wordt uit het evangelie van Johannes gelezen, waarvan vier zondagen heel nadrukkelijk over brood gaan en over de betekenis van dat brood.
Daarom kun je de suggesties bij die evangelies van die zondagen gemakkelijk door elkaar gebruiken:
evangelie van de 17e zondag door het jaar B
evangelie van de 18e zondag door het jaar B
evangelie van de 19e zondag door het jaar B
evangelie van de 20e zondag door het jaar B





Grote kinderen

OP STAP

Brood in de kerk

Ga met de kinderen in de kerk een altaar bekijken.
- Wat staat er op het altaar?
- Wat komt er bij tijdens de eucharistie?

In het tabernakel worden de overgebleven hosties bewaard.
De godslamp bij het tabernakel.





SPREKEN MET BEELDEN

Een duizendpoot

(J. DE MEYERE, Zonnestraal 2003, nr 39, p. 17)

Vertel:
Boris en Kato zijn goede vrienden. Al jaren hebben ze samen veel plezier. Op een dag vraagt Boris aan Kato:
- Wat vind je nu echt van me?
Kato denkt heel diep na.
- Pff, dat is een moeilijke vraag, antwoordt ze.
- Ja, maar ik ben er zo benieuwd naar, zegt Boris.
Kato blijft maar nadenken. Het is moeilijk om in enkele woorden te zeggen wie Boris voor haar is. Boris kan immers van alles. Hij is slim, handig, sportief en lief. Grappig kan hij ook zijn. Hoe kan Kato dat allemaal samenvatten. Plots weet ze het. Ze zegt:
- Boris, jij bent een duizendpoot!

Thuis gaat Boris voor de spiegel staan. Hij bekijkt zichzelf goed.
- Ik lijk helemaal niet op een duizendpoot, zegt hij in zichzelf. Ik heb maar twee armen en twee benen...
Boris begrijpt niet wat Kato bedoelt.



Bespreek
- Kun jij Boris wat helpen?
- Hoe moet hij de woorden van Kato begrijpen?

In het evangelie van vandaag zegt Jezus dat hij 'brood' is.
- Hoe kunnen we dat woord van Jezus begrijpen?
(De woorden en daden van Jezus zijn als voedsel voor de mensen)





VERTELLEN

Twee sneetjes brood

naar C. LETERME, Een parel voor elke dag, Averbode 2007, p. 147

Twee sneetjes brood, een heel oud en een vers,
waren in de broodtrommel met elkaar aan het praten.

Het verse sneetje zei:
‘Ik ben heel jaloers op jou.'
‘Hoe kom je daar bij?’ vroeg het oude sneetje.
‘Er kan jou niets meer gebeuren.
Niemand haalt het nog in zijn hoofd om je op te eten.
Maar mij kunnen ze ieder ogenblik opeten,
en dan blijft er niets meer van mij over.’
‘Hoe kun je nu zo praten?' zei het oude sneetje.
Wat is er zaliger
dan opgegeten te worden als je brood bent?
Brood dat niet gegeten wordt, deugt nergens voor,
tenzij om weggegooid te worden,
te beschimmelen en helemaal te vergaan.’
‘Maar van mij blijft er toch ook niets over
als ik opgegeten wordt’ zei het verse sneetje
‘Heb je er dan nog nooit over nagedacht
wat er met je gebeurt als je opgegeten bent?’
‘Ja... eerst word je fijngekauwd,
dan word je doorgeslikt,
dan kom je in de buik van de mens
en daar word je fijngemaakt
tot er niets meer van je overblijft...’
‘Wel, zal ik je nu eens iets zeggen?' zei het oude sneetje,
'Als het lijkt dat er niets meer van je overblijft,
gebeurt er iets wonderlijks.
Dan stroom je door het hele lichaam van de man of vrouw
die je opgegeten heeft.
Die mens is heel blij met je,
want door jou kan hij werken en dansen
en springen en lachen...’
‘Dat heb ik nooit geweten’, zei het verse sneetje.




Overweging bij het verhaal
C. LETERME in Kerk en leven, Federatie Rotselaar, 14 juni 2017, p. 1

Het verhaal hierbij is heel merkwaardig.
Het gaat de hele tijd over brood
en over wat brood met de mensen doet
Tegelijk zegt het wat communie betekent
en wat het betekent als Jezus zegt:
‘Ik ben het brood dat leven geeft.’

Brood geeft leven.
Het geeft kracht en energie
om het leven aan te pakken,
om ziektes te overwinnen,
om te werken aan een wereld
waarin het goed leven is ...

Als Jezus zegt dat Hij brood is,
dan zegt Hij dat Hij net als brood
mensen kracht en energie geeft
om het kwade te overwinnen,
om van de wereld
een betere wereld te maken.

Als christenen deelnemen aan de communie,
dan tonen ze aan anderen
dat Jezus in hun leven is als brood,
dat Hij hun de kracht geeft
om wat Hij zei en deed
in realiteit om te zetten.

Eten van brood bij de communie
is dus meer dan een ‘koekje’ eten
zoals kleuters dat soms denken.
Het toont de eenheid
tussen Jezus en zijn volgelingen
en de kracht om te leven zoals Hij deed.



De Vrouw van Stavoren

(Bewerking: C. LETERME, Bijbel in 1000 seconden)

Het Friese stadje Stavoren, was een bekende levendige handelsstad.
De kooplui die er woonden waren schatrijk.
De rijkste ervan was een koopmansweduwe.
De Vrouw van Stavoren was schatrijk en toch vond ze dat niet genoeg.
Op een dag riep ze haar meest ervaren scheepskapitein bij zich.
- Schipper, laad het grootste schip van mijn vloot vol met goud.
- En waar stuurt u me daarmee naar toe, Vrouw?
- Waarheen u wilt, schipper. Als u maar terugkeert met het kostbaarste op aarde.

De kapitein kwam met zijn schip op alle wereldzeeën en in alle grote havens.
Maar niemand had iets dat goed genoeg was voor de Vrouw.
Op een dag sprak hij een man aan voor een groot pakhuis.
- Ik zoek het meest kostbare op aarde.
De man liep weg en keerde terug met een handvol tarwekorrels.
De kapitein bekeek ze. Gouden tarwekorrels, dacht hij.
Eén zo'n korrel ontkiemt in de aarde tot een klein wonder,
een plant die de honger van mensen stilt en hen doet leven.
Bestaat er iets dat kostbaarder is?
- Laad mijn schip hier maar vol mee.

Een tijd later liet de kapitein zijn schip de haven van Stavoren binnenlopen.
- Wat heb je voor me mee, kapitein? vroeg de Vrouw.
- Tarwe! Goudgele tarwe! Een heel schip vol.
- Wat zeg je? Tarwe? Aan welke kant heb je die tarwe geladen?
- Aan bakboord.
- Wel, werp nu je hele lading aan stuurboord in zee.

Op dat moment kwam een oude man bij de Vrouw.
- Vrouw, het is zonde om die tarwe zomaar in zee te werpen.
Geef die liever aan de armen.
Maar de Vrouw gaf de kapitein een teken om haar bevel uit te voeren.
- Dat zal u spijten! Tarwe is het kostbaarste op deze aarde.
Er zal een dag komen dat u in armoede zult leven.
De Vrouw van Stavoren nam een grote gouden ring van haar vinger
en wierp hem in zee.
- Ik zweer u: ik krijg die ring eerder in handen dan dat jouw voorspelling uitkomt.

Op een dag liet de Vrouw al haar schippers bij zich komen
- Vertrek tegelijk en keer terug met de mooiste schatten van de wereld.
- Vrouw? Het weer is te slecht. We dreigen in een storm terecht te komen.
- Doe wat ik gezegd heb en vertrek onmiddellijk.
Nog diezelfde middag voer de vloot uit.
‘s Avond vond het dienstmeisje van de Vrouw
de grote gouden ring van de Vrouw in de vis die ze schoonmaakte.
- Vrouw! Die ring gooide u een tijd geleden in zee.
Op dat moment stak een stormwind op en brak een noodweer los.
's Morgens werd er op de deur geklopt.
- Vrouw van Stavoren, vannacht is uw hele vloot vergaan.

Dit was het begin van een reeks rampen, die de Vrouw troffen.
Drie maanden later, bezat ze niets meer en moest ze om brood bedelen!
De meeste deuren bleven dicht. Hongerig en uitgeput stierf ze een tijd later.





EXTRA

Vijf zondagen na elkaar wordt uit het evangelie van Johannes gelezen, waarvan vier zondagen heel nadrukkelijk over brood gaan en over de betekenis van dat brood.
Daarom kun je de suggesties bij die evangelies van die zondagen gemakkelijk door elkaar gebruiken:
evangelie van de 17e zondag door het jaar B
evangelie van de 18e zondag door het jaar B
evangelie van de 19e zondag door het jaar B
evangelie van de 20e zondag door het jaar B


Klik hier voor meer info en suggesties bij de eucharistie.





Overwegingen

Agnes Lameire

Brood zijn (2018)

Johannes spreekt in tekenen, in symbolen. Zo noemde hij Jezus de weg, het licht, de wijnstok en vandaag het levende brood.
Symbooltaal is dat en wij gebruiken die ook. Als we zeggen die man verdient goed zijn brood, dan bedoelen we meer dan zijn dagelijkse boterham. Dan verwijzen we onrechtstreeks ook naar zijn huis, zijn tuin, zijn auto, zijn zwembad en noem maar op. Maar zelfs als je dat allemaal mocht bezitten dan is dat nog geen zekerheid dat je ook gelukkig bent. Je hebt evenzeer nood aan vriendschap, aan vertrouwen, aan vergeving, aan liefde.
En telkens we bidden 'geef ons heden ons dagelijks brood' bidden we om alles wat het leven goed om leven maakt, het materiële zowel als het geestelijke. En voor dat laatste wil Jezus borg staan. Hij noemt zichzelf het LEVENDE BROOD, het brood dat VOLOP leven geeft.

De joodse tijdgenoten van Jezus namen aanstoot aan zijn woorden. 'Het brood dat Ik zal geven is mijn vlees voor het leven van de wereld' zei Jezus.
'Hoe kan Hij ons zijn vlees te eten geven?' twistten ze met elkaar en velen hebben Hem toen verlaten. Voor hen was dat woord te hard om aan te nemen.

Voor christenen zijn het vertrouwde woorden. In elke eucharistieviering herdenken ze hoe Hij bij tijdens het laatste avondmaal het brood nam, zijn Vader dankte, het brood zegende, brak en deelde met de woorden: 'Neemt en eet hiervan want dit is mijn lichaam.'
Het oudste getuigenis daarvan lezen we bij Paulus, die rond het jaar 52 in zijn eerste brief aan de Korintiërs schrijft hoe hijzelf de overlevering daarover heeft ontvangen om die - op zijn beurt - aan de christenen van Korinte door te geven. We weten dus zeker dat de eerste christenen samen kwamen in een of ander huis, het brood zegenden, deelden en hebben gegeten ‘tot zijn gedachtenis’.

En hoe vertalen we dat nu?
Van onze kinderen of kleinkinderen zeggen we wel eens: het is mijn vlees en bloed. Het is mijn leven dat ik mee heb mogen doorgeven. Want bloed betekent LEVEN. Dringt het Rode Kruis er niet regelmatig op aan om bloed te geven en zo levens te redden?

Het woord van de Heer wordt in elke eucharistieviering voorgelezen en het brood dat wordt gebroken en gedeeld, is zijn gave, zijn vlees, zijn bloed, zijn eigen leven waardoor we met Hem verbonden worden, leven krijgen, belofte zelfs van EEUWIG leven. ‘Ik leef niet meer, maar Christus leeft in mij’ schreef de apostel Paulus.

Dat houdt in dat wij, door ONS leven van ZIJN leven moeten getuigen. Dat wij zelf als brood zijn voor mensen om ons heen: opkomen voor de kleine man, zieken bezoeken, delen, troosten, liefhebben, een mens zijn aan wie men het eerst denkt als de nood het hoogst is.
We mogen blijde mensen zijn, dankbare mensen, hoopvolle mensen, levend vanuit de bron die Jezus Christus is. Want gelovend in zijn woord en etend van zijn brood moet zelfs de enge doodspoort ons niet benauwen. Want daar voorbij wacht God ons op, Hij die ons niet heeft geschapen voor de dood, maar voor het leven. Voor een eeuwig leven waar we mogen naar uitzien op het woord van zijn Zoon, Jezus Christus, onze Heer.



Frans Mistiaen s.j.

Jezus eten en drinken om echt te leven (A-jaar)

Wij mensen, wij drukken onze genegenheid uit door uiterlijke attenties.
Wij tonen onze vriendschap, liefde of dankbaarheid
door zorgvuldig gekozen en verzorgde tekens of gebaren.
Een boeket bloemen of een boek worden omringd
door een fijne verpakking of vergezeld van een gepast woordje.
Zo worden onze geschenken symbolen
van onze diepste menselijke genegenheid.

Ook God wil ons Zijn vriendschap tonen met tekens.
Hij kiest enkele zeer eenvoudige dingen:
wat brood en een beetje wijn.
Maar enkele heilige woorden en gebaren
maken van dit brood en deze wijn de Tekens
van Zijn diepste genegenheid voor ons.

Als wij een geschenk krijgen
dan gaan wij dat niet onmiddellijk openmaken of verorberen.
Neen, wij nemen eerst de tijd om het te bewonderen.
Vandaag op het feest van het H.Sacrament, nemen wij tijd
om bewonderend op te kijken, naar de Eucharistie,
Gods geschenk aan ons.
Zo zien op welke manier Hij ons bemint.

Wanneer wij naar de hostie kijken merken wij onmiddellijk
dat onze God geen machthebber is die onderdanigheid eist.
Neen, Hij maakt Zich klein om verborgen en versluierd
onder ons aanwezig te zijn
in onze heel aardse, alledaagse elementen: brood en wijn.
Onze God is dus een nederige, een bescheiden God.
Eucharistie is inderdaad ondenkbaar
zonder het kruis van de zelfgave op de achtergrond.
Wij kijken op naar een schamel stuk brood
maar wij zien het Lichaam van de nederige,
de weerloze Liefde, van de Gekruisigde,
die Zich voor ons totaal wegschenkt.

Wie nog schrik zou hebben van de christelijke God,
heeft te weinig naar de Eucharistie gekeken.

De Eucharistie is het Teken
van Gods bescheiden, maar totale zelfgave aan ons.

Maar de Eucharistie is ook
het nieuwe, verrezen Lichaam van de Heer Jezus.
Na Zijn verrijzenis hebben Zijn vrienden en leerlingen
stilaan beter en beter ervaren
dat Hij voortaan op een wel heel nieuwe manier
onder hen levend aanwezig was:
nl. "wanneer zij samenkwamen
in een kleine gemeenschap in één of ander huis
om Zijn brood te breken"

Hier ontvangen wij voedsel,
maar dan toch wel een voedsel van een heel speciale soort.
Dit brood is er niet zozeer om ons lichaam kracht te geven.
Het wordt in zeer kleine hoeveelheid aangeboden
juist om aan te duiden
dat het een voedsel is in een diepere betekenis van het woord,
nl. een geestelijk voedsel voor ons hart.
Wij eten brood en drinken wijn,
maar wij ontvangen de Liefdeskracht van Jezus Zelf.
"Wie mij eet en drinkt, leeft echt!"

Wanneer wij Eucharistie vieren,
dan eten en drinken wij het Lichaam en het Bloed
van onze ‘verrezen’ Heer.
Wij nemen in ons op de Liefde die de dood overwon.
Hoe meer wij Eucharistie vieren,
hoe meer wij deelnemen aan dat verrezen leven met Hem,
dwz. hoe meer ook wij gaan beleven
dat ook onze liefde nu reeds sterker is dan alles
wat haar tegenwerkt, ook de dood.

Zo wordt heel de wereld stilaan
het verrezen Lichaam van Christus.
Dat Lichaam lijdt nog op vele plaatsen:
denk maar, in onze tijd, aan Irak, Cong­o, Afghanistan...
of aan de vele momenten waarop wijzelf geweld plegen.
Maar dat Lichaam is ook langzaam aan het verrijzen
overal waar onze liefde nu reeds de haat overwint.
De Eucharistie is het Teken van hoop
dat onze dagelijkse liefde sterker is dan de dood.

‘Echt leven’ zal ook wel betekenen ‘samen’-leven.
Wij christenen koesteren over onze maatschappij een hoog ideaal:
Wij durven namelijk hopen dat de tafel van de Eucharistie
steeds groter zal worden,
tot één grote tafel waar uiteindelijk iedereen mag aanzitten,
rijk én arm, blank én zwart,
mijn vrienden, maar ook mijn vijanden.
Wij zijn er nog niet.
Wij zijn er lang nog niet, dat weten wij maar al te goed.
Maar wij willen, te midden van onze nog verdeelde wereld,
toch reeds ergens beginnen,
een eerste duidelijke stap in die richting zetten.
Dit brood en deze wijn smaken naar een nieuwe wereld
van eenheid en broederlijke gemeenschap, zonder onderscheid.
Als wij samen vieren, dan ontvangen wij
de bron van de diepe verbondenheid over alle grenzen heen
en worden wij dus ook meer één.
De Eucharistie is het Teken van onze groeiende eenheid.

Dat leren wij vandaag, op het Feest van het H. Sacrament,
als wij wat tijd nemen om Gods geschenk aan ons
in bewondering en aanbidding te bekijken.
In het brood en de wijn zien wij dat onze God voor ons echt leven wil zijn,
als een Liefde die Zich totaal geeft,
als een Liefde die sterker is dan de dood,
als een Liefde die krachtbron is voor onze ruime menselijke verbondenheid.



Jezus' brood, de liefdeskracht voor het diepste leven van de wereld (B-jaar)

Wij eten elke dag om krachten op te doen
en fysisch in leven te blijven.
Dat is wel het allernoodzakelijkst, maar toch maar elementair.
Want om echt mens te zijn, hebben wij meer nodig
dan alleen maar een gevulde maag en materiële welstand.
Wij voelen een diepere, geestelijke honger.
Honger naar persoonlijke erkenning en waardering,
naar liefde en vergeving,
naar samen-zijn met anderen,
naar vrede en zinvolheid.
Dat is het échte leven, waar wij allen naar hunkeren.
In het evangelie heet dat kwaliteitsvol menselijk leven:
het “eeuwig leven”.

Voor die diepere honger, die elke mens ervaart,
biedt Jezus Zich aan:
"Ik ben het échte Brood voor het échte Leven!" zegt Hij.
Zoals het gewone brood
de kracht is voor onze fysische levensgroei,
zo wil Jezus de bron zijn voor het diepere leven van ons hele bestaan.
Dat wil zeggen dat wij, gelovige christenen,
voor die geestelijke levenswaarden uiteindelijk steeds opnieuw
de kracht willen vinden in Jezus, meer bepaald:
in Zijn liefde die zichzelf-geeft en anderen belangeloos dient.
Deze gelovige visie leert ons dus
dat al wie belangeloos liefheeft, écht leeft.

Ook al is ons lichaam zwak, beperkt in mogelijkheden,
niet perfect zoals wij het ons hadden gedroomd,
gekwetst misschien of gehandicapt,
wij geloven dat een mens echt mens is
door wat hij geeft vanuit zijn liefde.
Voor ons wordt de waarde van iemand
niet gemeten aan uiterlijkheden
- rijkdom, prestige, verbluffende mogelijkheden -
maar aan de grootte van zijn hart,
aan de kwaliteit van zijn gevend-liefhebben.

Deze christelijk overtuiging staat weliswaar zeer haaks
op de goedkope sensatie die ons dikwijls via het wereldnieuws
wordt opgedrongen.
Maar dit blijft de bevrijdende, blijde christelijke boodschap
waar allen meer mens kunnen van worden:
echt leven is “zichzelf-gevend” leven, zoals Jezus deed.

Daarbij nodigt de Heer ons vandaag uitdrukkelijk uit
Hem te eten en te drinken als spijs en drank.
Dat betekent dat het niet voldoende is
Zijn belangeloze liefde alleen maar theoretisch te aanvaarden,
in onze overtuiging,
maar dat wij haar kunnen “opeten”, assimileren,
tastbaar kunnen opnemen in ons daadwerkelijk leven.
En waar komt de zichzelf-gevende en anderen-dienende liefde
meer tastbaar onder ons dan in de Eucharistie?
Wij ontvangen bij de communie van Jezus’ Lichaam en Bloed
Zijn Liefde en levenskracht
die dan ook vlees en bloed moet worden
in onze concrete liefdedaden van de volgende dagen, weken.
En let wel:
Jezus biedt ons Zijn "gebroken" Lichaam
en Zijn "geschonken" Bloed, om door te geven.
Het kan dus niet anders dan dat ook wij op onze beurt
meer onszelf-brekende en aan anderen-geschonken
mensen gaan worden,
dat wij op onze beurt
onze tijd, onze talenten,
onze mogelijkheden, ons leven,
voor anderen in liefde willen breken, geven en delen.

Op het moment van de communie
biedt de priester ons de Hostie aan
en zegt : "Lichaam van Christus!".
Hij kijkt daarbij op
naar de Hostie, maar terzelfder tijd naar ons.
Door de communie worden wij het Lichaam van de Heer.
In de mate wij Hem "opeten",
in de mate wij Zijn Liefde in ons opnemen,
worden wij meer en meer Zijn verrezen Lichaam.
Zoals Augustinus zei:
"Christen, word wat je ontvangt!"
Door hierop "Amen! Het zij zo!" te antwoorden,
bevestigen wij dat wij willen meewerken
aan de opbouw van het verrezen Lichaam van Christus
midden in onze wereld van vandaag.
Zo zal elke eucharistieviering
onze geloofsovertuiging nog verdiepen
en onze dienende inzet telkens weer vergroten.
Hier leren wij zien hoe Jezus' Liefde
het voedsel is voor onze diepste hunker.
Wij worden hier vooral uitgenodigd steeds opnieuw
het beste van onszelf met anderen te breken en te delen.
Zo wordt Jezus' Levensbrood gaandeweg
de liefdeskracht voor het diepste, het eeuwige leven
van onze wereld van vandaag.



Jan Wuyts, pr

'Priester Johannes' (18 juni 2017)

Reizen we samen naar Turkije. Daar laten we ons met de teletijdsmachine naar het jaar 100 flitsen. Wij zijn welkom in een parochie. Met rechtmatige fierheid vertellen die mensen ons dat hun gemeenschap gesticht werd door de apostel Johannes, overleden, maar vereerd als een heilige. Zij gaan er ook prat op dat in hun gemeenschap een algemeen gewaardeerd evangelie ontstaan is. Dat staat op naam van de apostel: ze noemen dat daarom het evangelie volgens Johannes.
We zijn nog steeds op bezoek bij die Sint-Jansparochie in Turkije. We brengen een bezoek bij een geleerde, zeer diepzinnige en gelovige man, toevallig ook met de naam Johannes - men noemt hem priester Johannes. Hij is de echte schrijver van dat evangelie. Hij vertelt ons dat hij de apostel Johannes nog heel goed gekend heeft. Die heeft hem vaak uitgebreid verteld over Jezus, over zijn bijzondere vriendschap met Jezus en over alles wat hij en zijn vrienden met Jezus hadden beleefd. Na de dood van de apostel is hij daarover gaan mediteren, bidden, nadenken. Zo heeft hij gehoord over twee zeer bijzondere gebeurtenissen in het leven van Jezus. De eerste gebeurtenis die hem intrigeerde was de broodvermenigvuldiging. Een tweede nog veel meer ingrijpend gebeuren was de laatste maaltijd van Jezus met zijn leerlingen. Tijdens beide gebeurtenissen doet en zegt Jezus hetzelfde: ‘Hij nam de broden of het brood, sprak een dankgebed uit, brak het brood en gaf het aan zijn leerlingen.’ En op het Laatste Avondmaal zegt Jezus van dat brood: ‘dit is mijn lichaam’. En over een beker met wijn zegt Jezus: ‘dit is mijn bloed’. Jezus noemt het brood op tafel zijn lichaam en Johannes zegt: zijn vlees. Dat klinkt voor ons heel vreemd. Hij maakt een sprong van het eten van het brood naar het eten van het vlees, dat zijn lichaam is. En van het drinken van de wijn, naar het drinken van zijn bloed.
We zitten hier in een taalspel dat tot bijzondere uitspraken leidt, waar wij vanuit ons taalgevoel erg moeilijk mee hebben. ‘Iemands bloed drinken’ betekent in het Nederlands min noch meer iemand ten dode toe haten. Voor ons is dat eten en drinken van vlees en bloed een erg ongelukkig uitdrukking.
Wat heeft die Johannes ons eigenlijk willen zeggen? Op het Laatste Avondmaal gaf Jezus te eten en te drinken. Hij gaf ‘voedsel’ en ‘drank’. Aan die twee woorden heeft Hij een nieuwe betekenis aan gegeven. Wat wij eten en wat wij drinken wordt in zekere zin opgenomen in ons hele lichaam. Voedsel en drank worden één met ons lichaam. Wanneer wij het brood eten waarvan Jezus zei: ‘dit is mijn lichaam’, dan worden wij één met Hem. Wanneer wij de wijn drinken waarvan Jezus zei: ‘dit is mijn bloed’, ook zo worden wij één met Hem. Eten en drinken zijn onontbeerlijk om te leven. Zo is die eenheid met Jezus onontbeerlijk om als gelovige ten volle te leven.
Wat kan dat nu betekenen voor ons? Eén zijn met Jezus en dank zij Hem ten volle leven. Als we naar Jezus kijken, zien we twee dingen. De manier waarop Hij omging met zijn medemensen, zijn naastenliefde, zijn barmhartigheid, zijn waardering voor mensen. Daarin kunnen wij Hem navolgen. Dat is een eerste manier om één te worden met Hem, verbonden met Hem. We zien nog iets anders bij Jezus. Hij leefde heel sterk verbonden met God, die Hij zijn Vader noemde. Het is moeilijk om te zeggen hoe wij Hem daarin kunnen navolgen. Mij helpt daarbij te denken aan mijn moeder. Zij was een diep religieuze vrouw. Dat betekent niet dat zij elke dag naar de kerk ging, al stond de kerk recht tegenover onze deur. Kinderen, ouders en grootvader samen telde haar gezin zestien personen. Daarmee had zij de handen vol. Maar zij legde alles wat zij deed en wat zij was in Gods handen vanuit een diep besef van Gods aanwezigheid in haar leven.
Zo zijn we hopelijk op het spoor gekomen van wat het betekent: het brood eten. De communie straks betekent: als gedoopte en gelovige mens hoor je bij Jezus en je bent uitgenodigd om Hem na te volgen zowel in zijn omgang met zijn medemensen als in zijn omgang met God.



Marc Galant, trappist (Orval)

Verrijzenis

De Joden eten “koosjer”, wat betekent: “ritueel”. Daarvoor gaan ze bij een speciale slager. Zij mogen namelijk geen bloed eten. Niet alleen geen bloedpens met knappende korstjes, waar Felix Timmermans een watertandende beschrijving van zou geven, maar het vlees zelf moet totaal bloedeloos zijn. De Wet van Mozes verbiedt immers vlees te eten dat niet uitgebloed is (Deuteronomium 12, 16 en 15, 23). De koosjere slager zorgt ervoor dat het vlees voldoet aan de Wet.

Het is aan die mensen dat Jezus nu komt zeggen: “Als gij het vlees van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, hebt gij het leven niet in u”. Dat moet in hun oren een gruwel geweest zijn. Het idee alleen bloed te drinken moest hun hart doen keren. Schept Jezus er dan genoegen in zijn volksgenoten te choqueren? En als dat niet zo is, wat bedoelt Hij dan wel ?

Zoals in alle oude godsdiensten heeft het bloed, in de denkwereld van het Oude Verbond, een heilig karakter. Het bloed is het leven, het bloed is het levensprincipe: als je uitbloedt ben je dood. Welnu, het leven is heilig, het leven komt van God, het leven behoort God toe. Het bloed, als levensprincipe, behoort alleen God toe. De mens mag het op geen enkele wijze tot zich nemen. Als er een offer gebracht wordt, dan is het bloed er het part van God en het wordt over het altaar geplengd. Het bloed van het paaslam wordt op de deurstijlen gestreken om te beduiden dat dit huis en zijn bewoners aan God toebehoren. Alleen God kan ons dat bloed, dat levensprincipe geven.

Als we dat alles voor ogen nemen, dan gaat er voor ons in dat evangelie een lichtje op. Door tegen de Wet van God in te verklaren dat er bloed moet gedronken worden, stelt Jezus zich niet alleen boven de Wet, Hij stelt zich op als Gever van het levensprincipe. Hij heeft zich niet alleen aangemeld als gezonden door de Vader (Johannes 6, 44), maar ook als Hij die uit de hemel is neergedaald (Johannes 6, 51), als “Degene die uit God is” en die de Vader heeft gezien (Johannes 6, 46). Op dit punt kunnen we met die tekst niet verder als we Jezus niet aanvaarden als Zoon van God. Maar als we in Hem geloven als in de Zoon van God, dan wordt de hele passage glashelder en sluit alles als een bus.

Weliswaar worden alle waarden op hun kop gezet. De taboe op het bloed, omdat alle leven God toebehoort, wordt aanbod van God om in ons zijn eigen leven op te nemen. Ons vragen zijn bloed te drinken, is ons zijn levensprincipe aanbieden. Zullen wij op dat aanbod ingaan? Gods leven bestaat erin totaal zichzelf te geven. Zijn bloed drinken, zijn levensprincipe in ons opnemen behelst dat wij, zoals Hij, ons van onszelf onteigenen om ons te geven. Paulus zal die beweging beschrijven als “dezelfde gesteltenis hebben als die in Jezus Christus was”, die van goddelijke oorsprong, zichzelf ontledigd heeft in de gave van zichzelf aan de mensheid (Filippenzen 2, 5 v.).

Op Pasen, evenwel, verrijst het vlees. Voorgoed onttrokken aan de dood, het vlees van Christus wordt onstoffelijk, het neemt deel aan de vrijheid van de Geest, de vrijheid van onmetelijk te beminnen. Op Pasen wordt Jezus in volheid “het Brood des levens”. Voortaan kan hij zich geven, mateloos, aan allen, altijd. Als wij hem eten wordt hij van onze cellen en wij worden van zijn lichaam.

In de eucharistie biedt Jezus ons op zichtbare wijze aan deel te hebben aan zijn lichaam en bloed, met al wat Hij is, met zijn lichaam: “Dit is mijn lichaam voor u” (1 Korintiërs 11, 24), met zijn bloed voor ons geplengd. Wij worden er Jezus’ lotgenoten, Gods levensgenoten. Doopsel, verzoening, ziekenzalving, huwelijk, priesterschap, in Jezus’ tijd bestond dat alles in de Joodse ritus. Jezus hoefde ze maar een christelijke inhoud te geven. De eucharistie is echter totaal nieuw: een geniale uitvinding van de mensgeworden God die ons in zijn liefde één wil maken met zichzelf, zodat wij kunnen leven van zijn liefde en ons leven kunnen geven zoals Hij zijn leven geeft.

“Huiveringwekkend mysterie”, zegden de kerkvaders.



Communie

Wij kunnen de eucharistie maar begrijpen vanuit de verrijzenis van Jezus. Van aards is zijn lichaam “spiritueel, hemels” geworden (vgl. 1 Korintiërs 15, 44, 48), bevrijd van de druk van tijd en ruimte. Het is met de ogen van de christelijke gemeenschap dat Johannes Jezus’ woorden herleest van over de verrijzenis, met een realisme dat alleen verstaan kon worden in de tijd van de Kerk.
Merken we ook de evolutie op van de openbaring zoals Johannes die voorstelt. Met het woord van Jezus: “het brood dat ik zal geven, is mijn vlees, voor het leven van de wereld” (Johannes 6, 51), verwijst Johannes ons naar het begin van zijn evangelie: “Het Woord is vlees geworden” (Johannes 1, 14). Vervolgens is het vlees brood geworden (Johannes 6, 51). Dat drukt de menswording uit in haar einddoel: Jezus’ dood is bron van leven voor de mensen. Er is continuïteit tussen de menswording, de kruisdood en de eucharistie. In die opeenvolging maakt God zich kenbaar aan de mensheid, met steeds het zelfde risico verworpen te worden. Hier morren de Joden in plaats van open te staan voor het mysterie.

Johannes doet niets om het mysterie af te zwakken. Wel in tegendeel drukt hij op de realistische termen. Het “dit is mijn lichaam” van de synoptici (vgl. Marcus 14, 22), wordt bij Johannes “mijn vlees” (Johannes 6, 51). En “eten” (Grieks ‘fagein’, Matteüs 26, 26) wordt “opeten met smaak, bijten” (Grieks ‘trôgôn, Johannes 6, 54, 56-58): “het is niet gelijk uw vaders die het manna gegeten hebben, en zijn gestorven. Die dit Brood opeet, zal in der eeuwigheid leven” (Johannes 6, 58). Hier reageert Johannes ongetwijfeld tegen de opkomende gnostici et doceten, voor wie God had maar ‘gedaan alsof’ Hij mens geworden was, en die bij gevolg alle sacramentele benadering van Jezus verwierpen. Johannes gebruikt hier ook telkens het tegenwoordig deelwoord “opetend het brood, mijn lichaam”, dat de intensiteit onderlijnt: “wie bezig is Mij op te eten zal leven door Mij” (v. 57): dat drukt uit dat de eucharistie noodzakelijk verinnerlijkt moet worden. De vereniging met Jezus beperkt zich niet tot het eten van het brood. Leven van Jezus’ liefde wordt werkelijkheid in het dagelijkse leven.

Deze opneming van Jezus in het leven van de gelovige wordt onderlijnd door de Semitische uitdrukking “het vlees en het bloed”, die betekent “de hele persoon”. Het vlees eten en het bloed drinken van Christus bestaat erin zich heel Christus’ persoon eigen te maken: “Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem” (Johannes 6, 56). Door het feit zelf wordt Jezus de vitale motor van de gelovige: “Wie Mij opeet zal leven door Mij, zoals Ik leef door de Vader” (Johannes 6, 57). De symboliek van de eucharistie is sprekend realistisch: Jezus-brood wordt tot mijn cellen, terwijl ik lidmaat word van Christus’ lichaam (vgl. 1 Korintiërs 12, 27). God wordt één met mijn leven, en ik word één met Gods leven. Deze communie speelt zich niet af buiten onze menselijke materiële en geestelijke conditie. God is ons menszijn komen delen met ons, om ons, in ons menselijke werkelijkheid, toegang te geven tot zijn leven. Hij geeft ons zijn leven, opdat wij Hem ons leven zouden kunnen geven.



Eén worden met Jezus

Het leven is het centrale idee in het Johannesevangelie. Reeds in het Oude Testament werd het leven beschouwd als het hoogste goed, de dood als de grootste ramp. God als schepper geeft het leven, en Hij belooft gelukkig leven op aarde aan wie zijn wet onderhoudt. Meer nog: aan wie leeft naar zijn wet zal God leven geven dat eeuwig duurt. (Daniel 12, 2-3; Wijsheid 5, 14-15). In Jezus’ tijd werd dit eeuwig leven ook genoemd ‘leven in het Koninkrijk’. ‘Het leven binnengaan’ (Marcus 9, 43-45), is ‘het koninkrijk der hemelen binnengaan’ (Marcus 9, 47).

Jezus verwijst naar dit leven als hij zegt: “U moet geen moeite doen voor voedsel dat vergaat, maar voor voedsel dat niet vergaat en eeuwig leven geeft. De Mensenzoon zal het u geven, want de Vader, God zelf, heeft hem die volmacht gegeven” (Johannes 6, 27). Wat is dat voedsel dat eeuwig leven geeft, en wie kan het ons geven?
In zijn gesprek met Nicodemus geeft Jezus reeds een aanzet van antwoord: “Er is nooit iemand opgestegen naar de hemel behalve degene die uit de hemel is neergedaald: de Mensenzoon” (Johannes 3, 13). Eigenlijk hebben wij geen toegang tot het leven van God. Wij kunnen niet de zoveelste persoon worden in het leven van God. Alleen de Zoon is bij machte op te stijgen naar de hemel en de oneindige liefde van de Vader te onthalen. Om toegang te hebben tot het leven van God, moeten wij met hem, in hem, ten hemel stijgen, “zoon worden in de Zoon”.

Zo wordt het duidelijk dat ons ‘ten hemel stijgen’, ons leven met God, een eenwordingsproces is met Christus. Om Jezus’ woorden te verstaan over het brood dat leven geeft, moeten we ons plaatsen in dit perspectief. De eucharistie is een uitdrukking van dat één-worden. Christus geeft er zich aan ons, en geven wij er ons aan hem. Christus onthalen is ons door hem laten onthalen. Dat één-worden drukt zich op sprekende wijze uit in het symbool van het brood. Door het te eten nemen wij het tot ons, terwijl het geloof ons laat opnemen in Christus: we nemen op en worden opgenomen.

Het ‘breken van het brood’ met een zegening, bij het begin van de maaltijd, was belangrijk voor de Joden. In Jezus’ tijd schiep het, met God als getuige, een ‘tafelgemeenschap’: een genootschap met God en de disgenoten. Bij het Avondmaal versterkt Jezus die uitdrukking van eenheid nog door alle apostelen, tegen de gangbare gewoonte in, aan dezelfde kelk te doen drinken. Voor Jezus is ”mijn vlees eten” en “mijn bloed drinken” maar één handeling, die hij ook noemt “Mij eten” (Johannes 6, 57), één worden met hem: het is “geloven” in zijn persoon. Wat moeten wij, in deze context, verstaan door “het vlees en het bloed van de mensenzoon”?

In het Nieuwe Testament betekent “vlees en bloed” de totale mens in zijn aardse gedaante. Zo zegt Jezus aan Petrus : “Vlees en bloed hebben u dit niet geopenbaard” (Matteüs 16,17. // 1 Korintiërs 15,50; Galaten 1,16; Efeziërs 6,12; Hebreeën 2,14 // Johannes 1,13). “Vlees” en “bloed” verwijzen in onze tekst naar de menselijke conditie die de Mensenzoon heeft aangenomen wanneer hij uit de hemel is nedergedaald om “verheven” te worden. Voor Johannes, zoals in de Brief aan de Hebreeën (2, 14), had hij die Gezonden is, de sterfelijke conditie nodig om zijn zending te vervullen.
In Johannes 6, 35 drukken “komen tot mij” en “geloven in mij” dezelfde adhesie uit aan Jezus die zichzelf het ‘Brood van het leven’ heeft genoemd. “Eten en drinken” betekenen hier dezelfde onvoorwaardelijke adhesie aan de Mensenzoon die zich overgeleverd heeft voor het heil van de wereld. Het is in de gave van het geloof, het mysterie van de dood te onthalen, waar Jezus over gesproken heeft. Geloven in het offer van de Mensenzoon dat de dood overwonnen heeft, is “het leven hebben in uzelf” (Johannes 6, 53), zoals de Vader aan de Zoon gegeven heeft “het leven in zichzelf” te hebben (Johannes 5, 26).
Aldus, als watermerk doorheen heel de rede van Jezus over het Brood, zien we zijn Avondmaal, met de woorden over zijn lichaam dat geleverd wordt en zijn bloed dat vergoten wordt : “Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem. Zoals Ik leef uit de Vader, die het Leven zelf is, en Mij gezonden heeft, zo zal ook hij die zich met Mij voedt, leven uit Mij“ (Johannes 6, 56-57).
Jezus is het die handelt in de eucharistie. Noch de priester, nog de gelovigen staan centraal in de eucharistie. Het is Christus die aan het hoofd van de gemeenschap met open armen de liefde van de Vader onthaalt, om ze met zichzelf te geven zonder maat, opdat ieder die liefde kan ontvangen volgens de maat van zijn geloof.



Eeuwig leven (2017)

“Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt heeft eeuwig leven”
Dit woord van Jezus is een regelrechte provocatie. In de Bijbel botsen “vlees“ en “eeuwig leven” met elkaar als twee totaal tegenovergestelde begrippen. Het “vlees” is de staat van het zwakke, vergankelijke schepsel. Daar tegenover staat de Schepper, de Onvergankelijke, de eeuwige God. Buiten God is alles vlees, zelfs de engelen (Ezechiël 10, 12). Vlees en bloed kunnen ten andere uit zichzelf niets begrijpen van de goddelijke werkelijkheid (Matteüs 16, 17; Galaten 1, 16 ; Efesiërs. 6, 12). In één woord: er is een onoverbrugbare afstand tussen het schepsel dat vlees is, en God, die geest is. De oren van zijn toehoorders hebben moeten toeten wanneer Jezus verklaarde dat “vlees en bloed” het eeuwig leven zouden kunnen geven.

Dat is slechts mogelijk, en hier zien we de interne logica van het Johannesevangelie, wanneer God zich compromitteert met het vlees, wanneer God de afstand overbrugt tussen Schepper en schepsel door zelf vlees te worden. En precies dit schandaal van God die zijn majesteit compromitteert, heeft Johannes vastgelegd in de proloog van zijn evangelie waar het klinkt als een bom: “het Woord is vlees geworden”. Het Woord dat bij God is, en dat God is, het Woord van het eeuwig leven, het Woord dat alles geschapen heeft, is vlees geworden. Schokkender kon het niet gezegd worden. Johannes had het kunnen brengen op een mildere toon: “het Woord is mens geworden”. Maar neen, hij legt de nadruk op het broze, het zwakke, vergankelijke karakter van de mens. God komt de mens zoeken, juist in die uiterste schamelheid van zijn wezen.

Johannes beklemtoont aldus van meet af aan de onmetelijke afstand waardoor de mens radicaal anders is dan God, schepsel tegenover de Schepper. Met zijn geestelijk arendsoog ziet Johannes echter in de Menswording een diepe harmonie: het Woord, de Zoon, de in Liefde oneindig afhankelijke van de Vader, drukt precies in zijn menswording zijn totale afhankelijkheid uit tegenover zijn Vader.
Paulus vertolkt hetzelfde op een minder schokkende manier: zoals we hoorden in de tweede lezing is de Eucharistie de tegenwoordigheid van het levengevende lichaam van Christus, die door zijn verrijzenis het hoofd geworden is van de mensheid, en zo heel het mensdom in zich omvat en tot eenheid brengt (1 Korintiërs 10, 16). Het is de verrezen Christus die levengevend tegenwoordig is in de Eucharistie.
Johannes van zijn kant, legt de nadruk op ons één-worden met Jezus in zijn vlees, in zijn menselijke zwakheid. Wij kunnen maar communiceren met Christus als wij onze eigen zwakheid en vergankelijkheid aanvaarden om van Hem het eeuwig leven te ontvangen door zijn dood te verkondigen, zijn zwakheid, zijn afhankelijkheid.

Als lijden ons treft, dan voelen wij veelal als eerste reactie een revolte tegen God, omdat wij onze eigen staat van vergankelijk schepsel nog niet ten volle aanvaard hebben. Wij kunnen dan niet aannemen dat God zich in een staat zou stellen die wij voor onszelf niet aanvaarden. Vandaag zegt Jezus ons uitdrukkelijk: “Je kunt maar deelhebben aan het eeuwig leven als je deelneemt aan mijn vlees, aan de menselijke zwakheid, met haar lijden en dood, die ik heb aanvaard om met je te zijn in alles, ook in je moeilijkheden en verdriet, in je lijden en je dood”.
“Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt heeft eeuwig leven”: die woorden van Jezus die ons op eerste zicht doen opschrikken, zijn bij nader toezicht woorden van liefde van Hem die bij ons wil zijn, opdat wij met Hem en in Hem kunnen zijn. Naar Hem gaat onze dankbaarheid. Dat is onze eucharistie, onze dankzegging opgenomen in zijn dankzegging.