Inhoudstabel
...page... Wiki page pagination has not been enabled.
Genesis 2, 7-9; 3, 1-7a: Het paradijsverhaal
De tekst
’Bijbel in gewone taal’
(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 1637)
Genesis 2, 7-9
Toen maakte God, de Heer, de mens. Hij maakte hem van aarde. Hij blies adem in zijn neus, en toen ging de mens leven.
God, de Heer, maakte in het oosten, in het land Eden, een tuin. Hij bracht de mens die hij gemaakt had, naar die tuin. Hij liet er allerlei bomen groeien. Het waren mooie bomen met lekkere vruchten. Midden in de tuin stonden twee bijzondere bomen. Als je van de ene boom gegeten had, bleef je altijd leven. En als je van de andere boom gegeten had, wist je wat goed was en wat kwaad was.
Genesis 2, 18-24
Daarna dacht God, de Heer: Het is niet goed dat de mens alleen is. Ik zal iemand maken die bij hem past. Toen maakte hij alle wilde en alle tamme dieren en alle vogels. Hij maakte ze van aarde. Hij bracht de dieren naar de mens, want de mens moest ze een naam geven. Dan zou elk dier voortaan zo heten als de mens het noemde. De mens gaf elk dier een naam. Maar hij vond geen enkel dier dat goed bij hem paste.
Toen zorgde God, de Heer, ervoor dat de mens in een diepe slaap viel. En terwijl de mens sliep, haalde God één van zijn ribben weg. De plaats waar de rib gezeten had, maakte hij weer dicht. Van die rib maakte God, de Heer, een vrouw.
Toen bracht God de vrouw naar de mens. De mens riep: ‘Eindelijk een mens, net als ik! Ze is mijn eigen vlees en bloed, want ze is gemaakt uit een deel van mij. Ik noem haar ‘vrouw’.’
Zo komt het dat een man niet bij zijn vader en moeder blijft. Hij gaat met zijn vrouw leven en ze worden samen helemaal één.
Genesis 3, 1-7a
De slang was een slim dier, het slimste van alle dieren die God, de Heer, gemaakt had. De slang vroeg aan de vrouw: ‘God heeft zeker gezegd dat je van geen enkele boom in de tuin mag eten?’
‘Nee,’ zei de vrouw. ‘We mogen de vruchten eten van alle bomen, behalve van de boom in het midden van de tuin. Als we van die boom eten, of hem alleen maar aanraken, zullen we sterven. Dat heeft God gezegd.’
‘Sterven?’ zei de slang. ‘Jullie zullen helemaal niet sterven! Maar God weet wat er gebeurt als jullie van die boom eten: Dan zullen jullie alles begrijpen. Jullie zullen dan net zo zijn als God. Net als hij zullen jullie weten wat goed en wat kwaad is.’
De vrouw keek naar de boom. De vruchten zagen er mooi en lekker uit, en de vrouw wilde graag alles weten. Ze pakte een paar vruchten en at ervan. Ze gaf er ook één aan haar man, die bij haar was. En hij at er ook van.
Toen begrepen ze dat ze naakt waren. Daarom pakten ze grote bladeren van een vijgenboom, en die bonden ze om hun heupen.
Dichter bij de tijd
(C. LETERME, Map Bijbel in 1000 seconden, fiche die hoort bij Genesis 2, 7-9; 3, 1-7a)
Toen God de aarde en de hemel maakte,
waren er op aarde nog geen planten.
Er groeide ook niets op het veld.
Toen nam God wat kleiaarde en boetseerde de mens
Dan blies Hij levensadem in zijn neus.
Zo werd de mens een levend wezen.
Daarna legde God een tuin aan en plaatste daarin de mens.
In die tuin liet Hij allerlei bomen groeien.
Midden in de tuin stonden de boom van het leven
en de boom van de kennis van goed en kwaad.
God vroeg aan de mens:
‘Wil je mijn tuin bewerken en ervoor zorgen?’
Hij zei ook: ‘Je mag eten van alle bomen in de tuin,
maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad.
Als je dat doet, zul je sterven.’
God sprak: ‘Het is niet goed dat de mens alleen blijft.
Ik ga iemand maken die bij hem past.’
En God boetseerde uit aarde
alle dieren op het land en alle vogels van de lucht.
Hij bracht die bij de mens. De mens gaf er namen aan.
Maar iemand die bij hem paste vond hij niet.
Toen liet God de mens heel diep slapen.
Terwijl hij sliep, nam Hij één van zijn ribben weg,
en maakte er een vrouw mee. Hij bracht haar naar de mens.
Toen zei de mens: ‘Eindelijk iemand die helemaal bij mij past.’
Van alle dieren, die God gemaakt had, was de slang de sluwste.
De slang zei tegen de vrouw:
‘Heeft God echt gezegd dat je van geen enkele boom in de tuin mag eten?’
De vrouw zei: ‘Wij mogen alle vruchten van de bomen in de tuin eten,
behalve van de boom die midden in de tuin staat.
Anders zullen we sterven.” ’
Maar de slang zei: ‘Je zult helemaal niet sterven!
God weet dat je ogen dan zullen open gaan
en dat je gelijk zult worden aan God,
doordat je weet wat goed en kwaad is.’
Toen zag de vrouw de lekkere vruchten van die boom.
Ze dacht: ‘Het zou toch fijn zijn om te weten wat goed en kwaad is.’
Zij plukte een vrucht en at ervan.
Ze gaf ook een stuk aan haar man die er ook van at.
Nu gingen hun ogen open en zij ontdekten dat ze naakt waren.
Daarom maakten ze kleren van vijgenbladeren.
Toen zij rond de middag God in de tuin hoorden, verborgen ze zich voor God.
Maar God riep de mens en vroeg: ‘Waar ben je?’
Hij antwoordde: ‘Ik hoorde U in de tuin.
Maar ik werd bang omdat ik naakt ben; daarom heb ik mij verborgen.’
God vroeg: ‘Heb je soms gegeten van de boom die Ik verboden heb?’
De mens antwoordde: ‘De vrouw die U mij gegeven hebt,
heeft mij een vrucht van die boom gegeven, en die heb ik gegeten.’
Toen vroeg God aan de vrouw: ‘Hoe kon je dat doen?’
De vrouw zei: ‘De slang heeft mij dat ingefluisterd!’
Toen zei God tegen de slang: ‘Omdat je dit gedaan hebt,
zul je voor de rest van je leven op je buik moeten kruipen en stof eten!’
Later noemde de mens zijn vrouw Eva,
omdat zij de moeder geworden is van alle mensen.
En God maakte kleren van huiden voor de mens en zijn vrouw.
Dan zei God: ‘Nu de mens als een van Ons is geworden
in de kennis van goed en kwaad,
wil Ik vermijden dat hij ook plukt van de boom van het leven.
Want dan zou hij eeuwig blijven leven!’
Daarom joeg God Adam en Eva uit de tuin.
Stilstaan bij…
Boetseren
De schrijver van deze tekst gebruikt het beeld van een pottenbakker die klei bewerkt om er alle levende wezens mee te maken. Ook niet-bijbelse verhalen gebruiken dit beeld als ze spreken over schepping.
Mens
Het gaat hier eerder over de mens in het algemeen, dan om het individu dat in het vervolg van de bijbel Adam genoemd wordt.
Levensadem
Dankzij de ‘levensadem’ van God, wordt de geboetseerde ‘pop’ een levende mens. Beeldende taal om de leven gevende relatie tussen God en mens te verduidelijken.
Eden
(Hebreeuws = overvloed; Grieks = paradeisos, waarvan het Nederlandse woord 'paradijs' werd afgeleid)
Volgens de context is Eden een streek in het Oosten, de plaats waar de zon 's morgens opkomt.
In Israël liep men hoog op met de vruchtbaarheid van dit land. Hoewel Eden oorspronkelijk wellicht een geografische plaats was, werd het later het beeld van het 'land der geneugten'.
Boom van het leven
Symbool van de onsterfelijkheid. Wie van die boom eet, blijft altijd leven. In oosterse mythen eten alleen de goden van die boom. Zo symboliseert deze boom een terrein waarin God de mens overtreft: Hij blijft leven, Hij is eeuwig, Hij is onsterfelijk.
Boom van de kennis van goed en kwaad
‘Goed en kwaad’ verbindt twee tegengestelden, en geeft zo een totaliteit weer (vgl. van top tot teen; van binnen en buiten). Zo symboliseert deze boom een ander terrein waarin God de mens overtreft: Hij kent alles: al wat goed is en al wat kwaad is.
Slang
In de oudheid was de slang een symbool voor vruchtbaarheid en leven. In de bijbel is de slang symbool van het kwaad. Wellicht is dit een afrekening met de slangencultus van Kanaän.
Wat de slang zegt, kon de mens evengoed tegen zichzelf zeggen. Zo is de slang de verpersoonlijking van het kwaad dat in de mens leeft.
Vrouw
De vrouw wordt het eerst bekoord door de slang, symbool van vruchtbaarheid.
Vrouwen in Israël waren sterk aangetrokken tot de vruchtbaarheidscultus, omdat onvruchtbaarheid voor hen de grootste schande was.
Eten van de vruchten
Dit maakt de mens niet gelijk met God, want man en vrouw ontdekken hun naaktheid, hun schamelheid, hun armoede en hun kleinheid. Een tweede gevolg van de zonde is de vrees voor God die in de plaats komt van een oorspronkelijke intieme relatie.
Merk op dat er nergens sprake is van appelen en een appelboom.
Als je dit verhaal vertelt...
... leg dan niet teveel nadruk op de slang, zodat de eigen verantwoordelijkheid van de mens voldoende aan bod komt.
Bij de tekst
Ontstaan van de tekst
Dit verhaal is waarschijnlijk ontstaan in de 8e eeuw voor Christus in een landbouwersmilieu.
Eigen verantwoordelijkheid
In de oudheid vertelde men mythen waarin de draak van de oerchaos de scheppende en ordenende God tegenwerkte. In deze machtsstrijd werd de mens betrokken. De Bijbel verinnerlijkt dit gegeven. Het conflict neemt intrek in het menselijk hart: niet de wereld is slecht, maar de mens. Niet het lot is aansprakelijk voor zijn onheil, maar zijn eigen ongehoorzaamheid. De mens is zelf verantwoordelijk voor het kwaad.
Waar?
De tuin van Eden zou gelegen hebben aan de bron van vier grote stromen. Over drie van deze rivieren geeft de schrijver uitleg. Niet over de Eufraat, wat doet vermoeden dat de schrijver en zijn toehoorders in de buurt van die rivier woonden.
Relatie met het Nieuwe Testament
In deze tekst uit Genesis wordt over God gesproken als over de eerste tuinman en over de mens als tweede tuinman.
Merk op dat het laatst geschreven evangelie uit het Nieuwe Testament (Johannes) in hoofdstuk 20 over Jezus spreekt als over een tuinman.
Bijbel en kunst
MICHELANGELO
De schepping van Adam (1511)
Michelangelo Buonarroti (1475 – 1564) schilderde gedurende vijf jaar aan het plafond van de Sixtijnse kapel in Vaticaanstad, in opdracht van paus Julius II. In verschillende taferelen beeldde hij het boek Genesis uit. Michelangelo begon hiermee in 1508, staande op een hoge stellage of liggend in een bed, dat aan het gewelf was opgehangen. Zo leefde hij gedurende vijf jaar, bijna zonder beweging te nemen.
De energieke, dynamische God (wapperende haren en baard) raakt Adam aan die tot leven komt en zich opricht. De voorstelling van God de Vader als een oude man met een baard die in de hemel is, leunt aan bij de voorstelling van Jupiter, de Vadergod bij de Romeinen.
(Ju in Ju-piter komt van Dju - betekent God - het woord leeft verder in het Franse Dieu, het Italiaanse Deo, het Spaanse Dios
Piter in Ju-piter komt van Pitar - betekent Vader - het woord leeft verder in het Latijnse Pater, het Spaanse padre, het Franse père)
W. H. VAN DEN BERG
Adam en Eva
Werk van de Nederlandse kunstenaar Willem Hendrik VAN DEN BERG (1886 - 1970).
Suggesties
Kleine kinderen
BELEVEN
Ademen is leven
Ga rustig op de grond liggen.
Adem eerst driemaal diep in en adem ook weer heel rustig uit.
De kinderen vertellen wat ze allemaal voelden.
- Heb je gevoeld hoe je longen zich vulden met lucht?
Weet je dat je elke dag wel duizenden keren in- en uitademt?
De lucht die wij inademen is niet van ons. Je kunt dus niet zeggen: dat is jouw lucht en dat is mijn lucht. Er is gewoon lucht die we inademen. Als er geen lucht is, dan gaan we dood. Het is dezelfde lucht die ook dieren in- en uitademen. Via de lucht die we inademen, zijn we verbonden met alles wat leeft op aarde.
Grote kinderen
KENNISMAKEN MET DE BIJBELTEKST
Bij het vertellen
Het scheppingsverhaal in het tweede hoofdstuk van Genesis, is een heel oud verhaal. Toen Jezus het als kind hoorde was het dan al zeker meer dan duizend jaar oud. Het is een verhaal met mythologische trekken. Dat wil zeggen dat het eerder verteld wordt om een bepaalde visie weer te geven, dan om een precies historisch verslag te bieden.
Wie zo'n verhaal aan kinderen vertelt, kan best voordien even stilstaan bij de grote vragen die aan de basis liggen van dit verhaal. In dit geval:
- Waar komt alles vandaan?
- Hoe is alles begonnen?
- Hoe komt het dat er een wereld is, en mensen, en vogels, en vissen, en wilde dieren?
- Waarom zijn er mannen en vrouwen?
Vertel dat de mensen/kinderen die zich zo'n vragen stelden, ermee naar de oudste en meest wijze mensen gingen die ze kenden. Die dachten diep na en zeiden: 'We weten wel veel, maar hoe het allemaal ineen zit, dat gaat ons verstand te boven. Wij geloven dat God daar wat mee te maken heeft.
En om dat duidelijk te maken, vertelden ze het volgende verhaal ...
In zo'n inleiding is het belangrijk dat de volgende twee woorden zeker vernoemd worden: DENKEN, VERHAAL.
. Breng deze inleiding gerust in een verhaal.
Bijvoorbeeld: kinderen en hun ouders; kinderen en hun leraar; kinderen in een jeugdbeweging ...
De kinderen zijn op school, op reis, thuis, in de natuur ...
Nog meer informatie over dit soort verhalen vind je hier.
Woordzoeker
(Chantal LETERME in Simon Plus 2011, nr 5)
Materiaal
. Kaartjes met de woorden: EDEN, GOD, HEMEL, AARDE, MENS, LEVENSADEM, BEWERKEN, DIEREN, VOGELS, RIB, VROUW, RIVIER, SLAPEN, NEUS, GOED, WATER TAM, STOF. Of kopie van dit blad.
. Zakje (washandje?) waarin je deze woordkaartjes steekt.
. Woordzoeker – een kopie voor elk kind, of in het groot op een flap.
Verloop
Vertel het scheppingsverhaal zoals het in de eucharistie van deze zondag wordt voorgelezen n.a.v. de vraag: waar komt alles vandaan?
Bijvoorbeeld:
- wie heeft het huis gemaakt? de bouwmensen
- wie heeft dit brood gemaakt? de bakker
- wie heeft die tafel gemaakt? de timmerman
...
- wie heeft de bloemen gemaakt? ?
Planten groeien uit een zaadje, maar dàt ze kunnen groeien, dat heeft met God te maken.
Wie is God? Hij is het van wie gelovigen zeggen dat Hij aan het begin staat van de wereld, de zon, de maan, de sterren... Daarover staat in de Bijbel het volgende verhaal: lees de tekst 'dichter bij de tijd' (zie hoger) vertellend voor.
De kinderen vertellen daarna het verhaal opnieuw met behulp van de volgende woorden: Eden, God, hemel, aarde, mens, levensadem, bewerken, dieren, vogels, rib, vrouw, rivier, slapen, neus, goed, water tam, stof.
De kinderen nemen elk een kaartje uit het zakje. Met behulp van die kaartjes beginnen ze het verhaal opnieuw te vertellen. Wie het woord 'God' heeft mag als eerste beginnen. Daarna komt het kind aan het woord dat een woord heeft op zijn / haar kaartje, dat hoort in het vervolg van dit verhaal.
Daarna worden al die woorden opgespoord in het woordraadsel. Die staan horizontaal en verticaal in de normale leesrichting. Als alle woorden gevonden zijn en doorstreept dan vinden ze op de vakjes waar geen woorden stonden, letters waarmee ze 'Mens zoals ik' kunnen vormen.
- Wie heeft dat gezegd?
- Over wie wordt dat gezegd?
- Wat vind je daar zelf van?
Sluit af met het voorlezen van de tekst zoals die in de Bijbel staat. Er werd immers voldoende rond de tekst gewerkt om het minder dagelijks taalgebruik te kunnen volgen. Leid dit moment in door te zeggen, dat je dit verhaal zult voorlezen, zoals volwassenen het lezen in de Bijbel. Zeg ook dat ze extra aandacht moeten hebben, omdat de tekst wat moeilijker is. Vreemd genoeg ervaren de meeste kinderen deze tekst dan als minder moeilijk (met dank aan de voorafgaande activiteiten en aan de inleiding). Bijkomend pluspunt is dat ze op zo de Bijbel leren zien als een boek dat ook door volwassenen gelezen wordt. Het is dus geen 'speciaal kindersprookjesboek'.
Soms hoor je zeggen 'Adam en Eva hebben nooit bestaan'.
Zo iemand heeft niets begrepen van dit soort teksten.
Wie de eerste mens was, waar en hoe dat gebeurde - dat zijn vragen waar de wetenschap moet op antwoorden, niet de Bijbel. Maar het eerste paar dat de wetenschap ooit als eerste mensen zou kunnen aanwijzen heten in de bijbel 'Adam' en 'Eva', zoiets als 'Meneer de mens' en 'Mevrouw het leven'. Adam en Eva zijn symbolische namen die niet alleen staan voor de eerste mensen, maar ook voor elke mens, voor alle mensen.
EVEN TESTEN
Waar of niet waar
. Het paradijsverhaal / tweede scheppingsverhaal werd geschreven rond de tijd van de Babylonische ballingschap. (niet waar)
. Wat in het verhaal staat is echt gebeurd zoals het er staat. (niet waar)
. In het verhaal voelt de mens zich alleen hoewel alle dieren om hem heen staan. (waar)
. Het verhaal zegt dat zowel het verschil als de gelijkenis tussen man en vrouw belangrijk zijn. (niet waar)
. Het is een verhaal om uit te leggen dat man en vrouw bij elkaar horen (waar).
VERTELLEN
De aap die mens zou worden
(C. LETERME, 99 verhalen met een knipoog, uitgeverij Averbode, p. 36-37)
De aap werd wakker.
Met een schok drong het tot hem door:
morgen word ik een mens.
Hij begon te dromen:
Als mens zal ik bananenbomen planten,
want ik ben dol op bananen.
En ik zal een apenrots aanleggen
om te kunnen zien hoe ik vroeger was.
- Weten jullie het al? riep hij tegen de dieren,
morgen word ik mens!
- Zo beste aap, zei het schaap, ben je daar zo trots op?
Kijk eens diep in mijn ogen.
Iets van mijn beeld zal altijd in je blijven.
Als mens zul je een beetje schaapachtig zijn.
- Je zult nog ezelachtiger zijn dan ik, zei de ezel.
- Als mens zul je er een varkensstal van maken, wist het varken.
- Listig, gemeen, giftig en venijnig zul je zijn, siste de slang.
En zo ging het maar door: honds, kattig, spinnijdig, koud als een vis...
Als laatste kwam de wolf:
- Bloeddorstig en verscheurend zul je zijn, naar mijn beeld.
Je zult werktuigen maken om mensen te doden.
Toen werd het avond.
God ging op zoek naar de aap,
die morgen mens zou worden.
Het beviel hem niet
wat de dieren gezegd hadden.
Toen Hij de aap gevonden had, zei Hij:
- Weet je, je wordt pas echt mens,
als je naar Mij luistert.
Draag mijn Beeld mee in alles wat je doet:
zorg ervoor dat er licht komt waar het donker is,
vrede waar gevochten wordt
en ruimte om gezond te leven.
Word een mens naar mijn Beeld.
Dat zal heel goed zijn!
Overweging bij het verhaal
(C. LETERME in Kerk en leven, Federatie Rotselaar, 7 maart 2018, p. 1)
Als mensen naar andere levende wezens kijken,
kunnen ze zichzelf tegenkomen:
zo koppig als een ezel, zo kattig als een poes,
zo vuil als een varken…
Maar als mensen op een hoge berg staan,
en uitzien naar de wereld die aan hun voeten ligt
of een nacht doorbrengen in een woestijn
onder miljoenen sterren…
Of ze staan aan de rand
van een stormende, zwiepende zee
of ze zien het kosteloze spektakel
van een rood ondergaande zon…
dan realiseren ze zich
dat er nog veel meer is,
dat ze zelf uiteindelijk maar een stofje zijn
in het geheel dat hen omringt.
Dan gaan ze op zoek naar
de grote Beweger van dit alles
en geven Die namen als: Vader, Schepper…
en zoeken naar wat Die met de mens bedoelt.
In dit verhaal staat dat de mens pas echt mens wordt
als hij rekening houdt met die Schepper,
die hij God noemt
en naar wiens beeld hij geschapen is.
Zo krijgt de mens een opdracht in zijn leven:
licht brengen waar het donker is, vrede waar oorlog is
een wereld maken die gezond is om in te wonen,
elkaar onvoorwaardelijk gelukkig maken.
ADEM
ONDERZOEKEN
Uitdrukkingen
Buiten adem zijn.
Naar adem snakken.
Mijn adem stokte.
Een adembenemende gebeurtenis.
Op adem komen.
De langste adem hebben. (Iets het langst volhouden.)
Iemands hete adem in je nek voelen. (Merken dat een ander je bijna inhaalt; opgejut of opgejaagd worden.)
Iets in één adem uitlezen. (Een boek waaraan je begonnen bent heel snel uitlezen, omdat je het zo spannend vindt.)
Je laatste adem uitblazen. (Sterven, doodgaan.)
Kies tussen de bovenstaande uitdrukkingen de uitdrukkingen waarvan je denkt dat de kinderen ze kunnen kennen. Verdeel deze uitdrukkingen over telkens vier kinderen.
Onder elkaar zoeken ze naar een situatie waarin deze uitdrukking aan bod komt.
Deze situatie beelden ze uit.
De andere kinderen zoeken om welke uitdrukking het gaat.
GETUIGEN
Haal eens diep adem
(J. DE MEYERE in Zonnestraal 2003, nr 35, p. 18)
Wat geweldig! Piet en Mieke hebben een baby gekregen.
De trotse ouders en de dokter vertellen over de geboorte:
Mieke:
Tijdens de bevalling was ik echt buiten adem.
Gelukkig was Piet bij me om me te steunen.
Toen de baby pasgeboren was, snakte hij echt naar adem.
Het was immers de eerste keer dat hij kon ademen.
Dat was fantastisch!
Zijn longen liepen vol met verfrissende lucht.
Hij was springlevend!
Piet:
Toen we naar de verloskamer gingen, stokte mijn adem.
Ik wist dat het nu ging gebeuren.
Je wordt immers niet elke dag vader.
Dokter:
Zo'n geboorte is altijd weer een adembenemende gebeurtenis.
Ik ben telkens weer blij als de baby gezond ter wereld komt.
De rust komt dan terug in de verloskamer.
En iedereen kan mooi terug op adem komen.
De kinderen zoeken in bovenstaande tekst de zinnen waarin iets over 'adem' staat.
Ze kunnen in eigen woorden zeggen wat deze zinnen betekenen.
VERTELLEN
Adem
(Geïnspireerd door een verhaal uit 'Op adem', H.K.I., Nijmegen)
Jessie en Lars zijn beste vrienden. Ze wonen in dezelfde straat.
Bijna iedere dag spelen ze met elkaar, zeker nu het vakantie is.
Op een dag is het heel warm.
'Mama, gaan we zwemmen?', vraagt Jessie, 'En mag Lars ook mee?'
Wat later loopt Jessie naar Lars toe. Ze is buiten adem.
'Lars, kom we gaan zwemmen!'
Wat later helpt mama Jessie en Lars met hun kleren.
'Eerst onder de douche, hoor,' roept ze.
Het koude water stroomt over hen heen. Brrr. Ze snakken naar adem.
Intussen blaast mama de luchtbandjes op.
Dan doet ze die bij Jessie en Lars om de arm.
De lucht in de bandjes houdt hen boven het water.
Zo kunnen ze niet verdrinken.
En dan springen ze het water in. Lekker fijn!!
Ineens hoest en proest Lars. Hij heeft wat water binnen gekregen.
'Dat komt omdat je onder water probeert te ademen' weet Jessie, 'onder water kan men niet ademen.'
'Vissen kunnen dat wel' zegt Lars. 'Maar jij bent geen vis,' zegt Jessie.
Dan spelen Lars en Jessie wat in het water.
Ze proberen ook te zwemmen.
Lars kan het al wat zonder met zijn voeten op de grond te komen.
'Jessie! Lars, kom, we gaan wat eten,' roept mama.
Jessie en Lars krijgen een broodje en een lekker drankje erbij.
Van waar ze zitten kunnen ze het bad in kijken. Het bad is leeg.
Er zijn nog meer mensen die een broodje eten.
Jessie gaat even weg naar het toilet.
Als ze terugkomt, komt ze voorbij het bad.
'Ik kan toch al zwemmen' denkt ze.
Maar Jessie is vergeten om de zwembandjes om haar arm te doen.
Plons. Jessie springt in het water. De badmeester heeft het gehoord.
'Vreemd,' denkt hij, 'er was toch niemand meer in het bad.'
Hij gaat kijken.
Dan ziet hij Jessie liggen in het bad.
Hij springt meteen het water in
en komt met Jessie op zijn arm naar de kant.
Intussen vraagt mama zich af waar Jessie zo lang blijft.
Ze gaat rondkijken.
Daar ziet ze de badmeester naast het bad. En wie ligt daar.
Het is Jessie. Ze is heel stil. Ze beweegt niet, ze ademt niet.
De mama van Jessie wordt ook heel stil.
Ze houdt haar adem in. Ze is erg geschrokken.
Lars gaat bij Jessie zitten.
Hij ziet hoe de badmeester zijn mond doet op die van Jessie.
Hij blaast adem in haar en drukt dan weer op haar borst.
Dat doet hij een hele tijd.
Eindelijk begint Jessie te bewegen. Gelukkig!
Jessie ademt nu zelf weer een beetje.
Er loopt water uit haar mond. Dan begint ze te hoesten.
Jessies borst gaat nu weer vanzelf op en neer.
'Doet jouw adem dat?' vraagt Lars aan de badmeester?
'Nee,' zegt hij, 'dat is weer de adem van Jessie zelf.
Ze kan nu weer zelf ademen.
Ik heb haar hierbij alleen wat geholpen.'
De mama van Jessie weet niet hoe ze de badmeester moet bedanken.
Onderweg vraagt Lars aan Jessie: 'Wil jij soms een vis zijn?'
Jessie schudt met haar hoofd.
Ze weet zeker dat zwemmen zonder bandjes nog niet kan.
En ze is Jessie, geen vis!
NAAM
BELUISTEREN
Lied
Adam geeft alle dieren een naam!
Kijk eens in het paradijs
naar de dieren groot en klein
Adam zit daar heerlijk
nergens anders wil hij zijn
God weet wat hij nodig heeft
zorgt voor hem elke dag
geef die dieren namen
kom op, Adam aan de slag
Allemaal een naam, allemaal een naam
Adam gaf de dieren allemaal een naam
De haan, de kip, de stier en de koe
de een zegt tok en de ander boe
ka ka zegt de kaketoe
en de uil die zegt oehoe oe....
De reiger, rat, de rups, de ree
de kalven, de koeien, al het vee
de aap, het schaap, de chimpansee
al die namen zijn oké
Allemaal een naam...
Adam heeft zijn handen vol
met hier een mier en daar een mol
duizenden muizen in hun muizenhol
en de goudgele gaai
da's een hele mond vol
geit, gorilla, spin en slak
kever, koekoek, kakkerlak
de pinguïns vet strak in het pak
en de eend die zegt: kwak kwak kwak...
Wat een wonderlijk verhaal
elk dier een eigen naam
dat deed Adam allemaal
dat deed hij heel bekwaam
Zeg jouw naam: Hé, hoor je dat
God heeft jou zo lief gehad
dat Hij jouw naam ook heeft bedacht
Hij noemt jou Zijn liefste schat
Allemaal een naam ...
Allemaal een naam, allemaal een naam
wij hebben allemaal een eigen naam
allemaal een naam, allemaal een naam?
Klik hier om dit lied te beluisteren.
ONDERZOEKEN
De mens draagt zorg voor de natuur
(C. Leterme in Zonnestraal 3-2001)
Materiaal
. Kopie van dit blad
. Kranten en/of tijdschriften
Verloop
De kinderen schrijven op het eerste lijntje van het etiket welke dier ze zien.
Vertel dat mensen soms een heel eigen naam aan dieren geven, een troetelnaam.
De kinderen schrijven zo'n troetelnaam op het tweede lijntje van het etiket.
- Weet je ook waarom mensen dit doen?
- Doen ze dit voor alle dieren?
Lees dan het volgende voor:
Toen God de aarde en de hemel maakte, boetseerde Hij de mens uit aarde. Daarna blies God zijn levensadem in de neus van de mens. Zo werd de mens een levend wezen.
Dan legde God een tuin aan en plaatste daarin de mens die hij geboetseerd had. God dacht: ‘Het is niet goed voor de mens dat hij alleen blijft.’ En Hij boetseerde uit de aarde alle dieren op het land en alle vogels van de lucht en hij bracht die bij de mens om te zien hoe hij ze zou noemen. De mens gaf dus namen aan alle tamme dieren en aan al de vogels van de lucht en aan al de wilde beesten.
(naar Genesis 2, 4b-20)
In dit verhaal kun je horen dat God allerlei dieren bij de mens bracht. Zo kon de mens hen namen geven.
- Als God in het verhaal aan de mens vraagt om de dieren een naam te geven, wat zou dan de bedoeling van God kunnen zijn?
(Belangrijk: laat de kinderen honderduit zelf ideeën geven waarom verteld wordt dat God aan de mens vraagt om de dieren een naam te geven.
Een mogelijk antwoord op die vraag kan zijn: de mensen wilden hiermee aantonen dat ze een bijzondere band met de dieren hebben en er zorgzaam mee moeten omgaan.)
- Hoe kan de mens zorgen voor de zon, een boom, een koe, de aarde, een vis?
- En voor de mens zelf?
- Kun je daar een voorbeeld van geven?
Eventueel vraag je de kinderen nadien om in kranten en tijdschriften te zoeken naar voorbeelden van hoe de mens met dieren en met de natuur omgaat.
. Met de krantenkoppen en eventuele foto’s maken ze een collage.
. Als ze dit materiaal aanvullen met eigen bedenkingen, reflecties, gedichten en tekeningen maken ze een soort van ‘Muurkrant van de natuur’.
. De kinderen kunnen ook per groep een affiche maken die oproept om zorgzamer met de natuur om te gaan.
NAMEN GEVEN
INFORMEREN
Over 'namen geven
Mensen geven aan iets of iemand een naam. Dat doen ze wanneer ze er een bijzondere band mee hebben. Zo wordt de zwarte poes met witte sokjes Pitou. Je favoriete pop Veroniek.
Maar als je iets of iemand een naam geeft, moet je er ook voor zorgen.
C. Leterme (Zonnestraal 3-2001)
Eigennamen zijn iets persoonlijks, iets waardoor we herkenbaar en erkenbaar worden voor anderen. Door de naam krijgen we een gezicht voor de anderen en treden we ook binnen hun gezichtsveld. Een naam schenken en een naam krijgen, is telkens een gebeuren waarbij genegenheid en liefde wordt uitgedrukt.
Ook in de relatie tussen mens en dier speelt de naamgeving een belangrijke rol. Dieren die een grote waarden voor ons hebben, schenken we een naam.
Job De Meyere (Zonnestraal Plus 10-2003)
VERDIEPEN
Namen geven
(Job De Meyere in Zonnestraal 10-2003, p. 10)
- Heb jij een dier met een naam? Of ken je er een? Welk dier?
- Naam?
- Welke dieren geef jij geen naam? Waarom?
- Heb je een knuffel of een pop met een naam? Welke?
- Waarom koos je die naam?
De mensen die je het liefst hebt, geef je de meeste namen.
- Aan wie geef jij veel troetelnamen? En welke?
Jongeren
ONDERZOEKEN
Scheppingsverhalen
Veel oude scheppingsverhalen leven nu voort als een sprookje om er kinderen mee te vermaken. Maar wie deze verhalen aandachtig leest, kan nog steeds de vragen ontdekken die aan de oorsprong van deze verhalen lagen.
- Waarom hebben mensen een verschillende huidskleur?
- Waarom zijn er beren?
- Wat is de zon?
- Hoe komt het dat we weten wat we wel of niet mogen eten?
Ook een eerste vorm van regelgeving is in die verhalen te lezen:
- Je mag alleen dieren doden die je nodig hebt om van te leven
- Je moet voor de aarde zorgen
Het is ook interessant om de schepping van de vrouw in die verschillende verhalen te lezen.
- Wie was het eerst - de man of de vrouw?
- De vrouw als de levende schaduw van de man
- De vrouw als kopie van de man
- De vrouw die het initiatief neemt
Heel opvallend is het ook dat men in beelden over de relatie met God spreekt.
- De hemel als plaats waar God woont
- De regenboog als verbinding tussen hemel en aarde
- De zorg van God voor de mensen
Ook details zijn interessant
- Waarom worden beren geschapen in Alaska?
- Waarom is er maïs in Zuid-Amerika?
- Waarom spreekt een Afrikaans verhaal over mieren?
- Waarom hebben de Hawaïanen het over de 'rode-aarde-man'?
Meer informatie over dit soort verhalen vind je hier.
Indianen van Ecuador
(Horizon, 1996-1997, Nummer 1, p. 6)
Hoe de aarde licht en vol leven werd
Dit is een oud verhaal van toen Moeder Aarde jong was.
Er was nog geen licht en het was koud.
Het woud bestond nog niet, er groeiden geen planten en geen dieren.
Ook mensen waren er niet.
Alleen de god Nemequene, zijn vrouw en zijn zoon
leefden in die ijzige duisternis.
Het was er eng, donker en lelijk.
Daarom wou Nemequene leven en schoonheid aan de aarde geven.
Van koude modder kneedde hij mensen en dieren,
maar wat hij ook deed, ze kwamen niet tot leven.
Ze gingen niet ademen en ze bewogen niet.
Zo bleef alles veel jaren liggen, levenloos, donker en koud.
Toen zond Nemequene zijn zoon naar de hemel
om licht boven de aarde te hangen.
Dat deed die zoon en hij werd de zon.
En zie ... de aarde die altijd donker en koud was geweest,
werd licht en warm.
Er begon van alles te groeien, mos, gras, struiken en bomen.
Rivieren gingen stromen, meren en zeeën liepen vol water.
De figuren die Nemequene vroeger had geboetseerd,
kwamen tot leven.
Het werden vissen die in het water gingen zwemmen,
of vogels die in de lucht gingen zweven en fladderen, fluiten en zin gen,
en nesten bouwen in de bomen van het woud of op hoge rotsen.
En tussen de bomen door en in de velden,
in de vlakten en op de bergen
liepen en kropen sindsdien zoveel soorten dieren
dat je ze niet eens allemaal kunt noemen.
Ook mensen kwamen er.
Maar die vonden het donker als de zon ging slapen,
dan hadden ze het koud en waren ze angstig.
Daarom vroegen ze aan Nemequene:
- O, Nemequene, geef ons ook 's nachts licht.
En de goede Nemequene hield van de mensen, die hij had gemaakt.
Hij klom zelf naar de hemel en werd er de maan.
Sindsdien was er licht op aarde,
overdag van de zon, bij nacht van de maan.
De mensen werden blij en gelukkig
en ze vonden Moeder Aarde warm en mooi.
En hun god Nemequene waren ze innig dankbaar.
Dat wilden ze tonen door goed voor Moeder Aarde te zorgen.
Noord-Amerikaanse Indianen
(Irokezen - Hudsongroep)
(M. & L. BRIERLEY, Scheppingsverhalen uit alle windstreken, Christofoor, 1996)
De modder op de rug van de Grote Schildpad
Voordat onze aarde ontstond was er alleen maar water, en alle vogels en dieren die daarin rondzwemmen, en de Grote Schildpad. Maar hoog daarboven was een hemelwereld waar de hemelmensen leefden. Op een dag zat de dochter van het hemel-opperhoofd uit te rusten in de schaduw van een grote, bloeiende boom, toen plotseling een zwaar brrr-oemmm! weerklonk en de boom door een gat in de hemel naar beneden viel - en het mooie meisje tuimelde er achteraan. Bij het horen van het lawaai keken de vogels en de dieren en de Grote Schildpad omhoog - en zagen de boom en het meisje uit de hemel vallen.
'Vang haar op!' riep de Grote Schildpad, 'laat iemand haar opvangen, of ze zal verdrinken!'
Toen kwamen er van alle kanten dieren aanzwemmen en vogels aanvliegen. Maar het waren twee witte zwanen die omhoog vlogen, het meisje opvingen op hun sterke vleugels en haar naar beneden droegen. De zwanen waren bezorgd.
'Grote Schildpad, wat moeten we doen?' vroegen ze. 'Het meisje is zwaar. We kunnen haar niet eeuwig blijven dragen.'
'Iemand moet naar de diepste diepten duiken en wat modder naar boven halen', zei de Grote Schildpad, 'dan kan ik een eiland maken.'
'Ik ga wel!' zei de snelle otter. En hij dook naar beneden. Maar de otter kon zijn adem niet lang genoeg inhouden. Hij bereikte de diepste diepten niet en kwam zonder iets terug.
'Ik zal het wel doen!' zei de bever met zijn platte staart. En hij dook naar beneden. Maar de bever kon zijn adem niet lang genoeg inhouden en ook hij kon de diepste diepten niet bereiken. Dus kwam hij zonder iets terug.
De zwanen hadden het moeilijk. Ze wisten geen raad. 'Help ons!' riepen ze. 'Haast je! Haast je! Het meisje is zo zwaar! We kunnen haar niet veel langer dragen!'
Toen zei een oude grootmoeder-pad kalm: 'Laat mij het eens proberen. Ik kan misschien wel bij de modder komen.'
En ze haalde verschrikkelijk diep adem, zwol helemaal op en dook naar beneden. Naar beneden ging ze, dieper en dieper en ze bereikte de diepste diepten. Ze nam een bek vol modder en begon terug naar boven te zwemmen. Maar ze was zo moe dat ze trager... en trager... en nog veel trager ging zwemmen. Toen ze eindelijk boven kwam had ze bijna geen kracht meer. Maar ze slaagde er nog net in om de modder op de rug van de Grote Schildpad uit te spuwen. De modder verspreidde zich en werd meer, liep uit en werd nog meer, tot er een eiland lag op de rug van de Grote Schildpad. Toen droegen de uitgeputte zwanen het meisje naar beneden en ze stapte aan land. Maar de modder verspreidde zich nog altijd en werd steeds meer, tot de hele vaste aarde gemaakt was. En tot de huidige dag houdt de Grote Schildpad de aarde op zijn rug, en als hij zich beweegt, trilt de grond en is er een aardbeving.
Nu schonk de mooie dochter van het hemel-opperhoofd, die uit de hemel was gevallen, het leven aan een tweeling - twee jongens, die helemaal niet op elkaar leken. De ene broer was gelijkmoedig, zachtaardig en kalm terwijl de andere ondeugend en luidruchtig was en altijd voor problemen zorgde.
Niet lang na de geboorte van haar zonen stierf de dochter van het hemel-opperhoofd. Uit haar lichaam ontsproten drie kostbare, levengevende planten - de maïs, de boon en de pompoenplant. Maar de tweelingbroers waren degenen die de rest van de wereld maakten, en omdat ze zo verschillend waren, maakten ze ook totaal verschillende dingen.
De vredelievende broer maakte het vruchtbare land, het zoete fruit en de bloeiende struiken, de duif en de patrijs, de bizon en het hert. Hij maakte alles wat nuttig en prettig was.
Maar de ondeugende broer maakte de moerassen, de woeste ruigten, de bittere vruchten en de doornstruiken, de wolf, de beer, de slang en de mug. Hij maakte alles wat last en pijn veroorzaakte.
De beide broers waren het nergens over eens. Ze waren altijd aan het kibbelen en dus spraken ze ten slotte af om uit elkaar te gaan. De vredelievende broer bleef in het oosten terwijl de ondeugende broer naar het westen reisde en onderweg steeds nieuwe dingen maakte. Hij maakte de stekelige cactussen, de hete, droge woestijnen en het hoge Rotsgebergte. Dat was het soort dingen dat hij maakte - en ze zijn er nog, tot de dag van vandaag, in het westen.
Afrikanen
(Uit: M. SCHIPPER, Het zwarte paradijs, Afrikaanse scheppingsmythen, Uitgeverij Corrie Zelen, 1980)
... en Bumba begon te braken
In het begin was er slechts duisternis en er bestond niets anders op aarde dan water. In deze chaos heerste Bumba, de Chembe (God), helemaal alleen. Bumba zag er uit als een mens, maar hij was van enorme afmetingen en wit van kleur.
Op een dag voelde hij een hevige pijn in zijn maag en hij begon te braken. Eerst braakte hij de zon, vervolgens de maan en daarna de sterren: zo werd het licht geboren. Onder invloed van de zon begonnen toen de wateren te verdampen en er werden zandbanken zichtbaar, maar net als de wateren waaruit ze te voorschijn kwamen, waren deze zandbanken volledig verstoken van elke vorm van plantaardig of dierlijk leven.
En Bumba begon opnieuw te braken en dit keer bracht hij voort in deze volgorde: de luipaard, Koy Bumba, de gekuifde adelaar, Pongo Bumba, de krokodil, Ganda Bumba, een klein visje, Yo Bumba, de schildpad, Kono Bumba, de bliksem (een dier dat op de luipaard lijkt, maar dan helemaal zwart), Tsetse Bumba, de witte reiger, Nyanyi Bumba, een kever en de geit, Budi Bumba. Vervolgens braakte hij mensen, in grote aantallen.
De dieren die hij op deze manier geschapen had begonnen de wereld te bevolken. De witte reiger braakte alle vogels behalve de kiekendief, de krokodil braakte alle slangen en de leguaan, de geit braakte alle dieren met horens, het visje Yo alle vissen en de kever alle insecten. De slangen braakten daarna de sprinkhanen en de leguaan alle dieren zonder horens. Vervolgens braakte een van de zonen van Bumba, Ngonye Ngana, de witte mieren, maar de inspanning was te groot voor hem en hij stierf eraan. Uit dankbaarheid voor hun schepping gingen de witte mieren alle teelaarde uit het ingewand van de aarde halen; daarmee bedekten zij de onvruchtbare zandbanken om hun Schepper erin te begraven. Een andere zoon van Bumba, Chonganda, braakte een plant uit waaruit al het plantaardige voortsproot. Nog een andere zoon, Chedi Bumba geheten, probeerde ook nieuwe schepselen te braken. Het lukte hem om kiekendieven voort te brengen, maar verder niets.
Dit is de geschiedenis van de schepping van de wereld zoals wij die kennen. Toen echter het werk van de schepping voltooid was, ging Bumba alle dorpen van de mensen langs en hij zei tegen iedereen: 'Ziet de prachtige dingen die ik geschapen heb; ze behoren jullie allemaal toe, maar ik gebied jullie om je van het eten van bepaalde dingen te onthouden. Over al het andere kunnen jullie vrijelijk beschikken.'
Zo was het dat elk dorp zijn eigen Ikina Bari, zijn eigen taboe, kreeg, een echte totem. Enkele dorpen werden overgeslagen en kregen geen Ikina Bari. Het was Bumba's bedoeling de mensen te leren zich te bedwingen en hij gebood dat wie het taboe zou doorbreken ziek zou worden en zou sterven.
In die tijd werd de drank die we nu palmwijn noemen uit een meer getapt waar iedereen er naar believen van kon drinken. Waarom de palmwijn verdween en hoe hij terugkwam via de palmboom, daarover wordt in oude verhalen verteld.
Het werk van Bumba was volmaakt behalve in het geval van de bliksem Tsetse Bumba die veel kwaad begon aan te richten. Daarom verjaagde Bumba hem en hij zocht een heenkomen in de hemel.
Dat bracht wel een moeilijkheid met zich mee, omdat de mensen niet meer aan vuur konden komen. Toen gaf Bumba de bliksem toestemming om van tijd tot tijd terug te keren, maar telkens wanneer hij de aarde bezocht, richtte hij schade aan. Intussen waren de mensen erin geslaagd om vuur te maken uit het hout van bepaalde bomen en dat vuur hebben ze sindsdien zorgvuldig brandende gehouden in hun dorpen.
Hawaïanen
(Bron: onbekend)
De tijd van de diepe duisternis
In de tijd van de diepe duisternis, voor de herinnering van de mens, kwamen de grote goden uit de nacht. De god van de schepping raapte een grote kalebas op uit de zee en gooide hem hoog in de lucht. Deze spatte in stukken uit elkaar en uit die stukken ontstonden de zon en de maan.
De God van de Schepping zei: 'Ik zal een opperhoofd maken om over de aarde te heersen. Laten we voorzien in zijn behoeften.'
De god van de zee zei dat hij ervoor zou zorgen dat de zee gevuld zou worden met talloze levende wezens, schepselen in de zee, voor het opperhoofd. Zo werden koraal, zeesterren, het schelpdier, de vis, de dolfijn en de haai geboren.
Vervolgens vulde de God van de Schepping de aarde met levende wezens voor het opperhoofd. Geboren werd de rups, de ouder, en de vlinder, het kind. Het ei werd geboren, de ouder, en eruit kwam de vogel, het kind. Landvogels en zeevogels. De zee kroop voor- en achteruit over het land en bracht zo de kruipers voort: de schildpadden en de hagedissen.
De god van de bossen zei: 'Ik zal zorgen voor bomen om het opperhoofd van hout te voorzien. Hout om kano's te bouwen, peddels te maken en brandbaar hout om het pad van het opperhoofd te verlichten.'
Tenslotte zorgde de god van 'Al wat groeit' voor eetbare planten; voedsel voor het opperhoofd.
Toen ze dat gedaan hadden zei de god van de Schepping tegen de andere goden, dat ze alles moesten zoeken wat nodig was om een opperhoofd te maken. Op een heuvel aan de kant van de zonsopgang bij de zee vonden ze rijke rode aarde. Ze gingen hiermee naar de god van de Schepping die er een man van vormde en er leven in blies. Hij noemde hem 'Rode Aarde Man'. De 'Rode Aarde Man' wandelde rond en sprak. Dit stemde de goden tevreden.
De 'Rode Aarde Man' was gelukkig. Al snel had hij in de gaten dat waar hij ook ging er iets met hem mee ging. Zijn gezelschap noemde hij schaduw. Hij begon er tegen te praten, te lachen en zelfs te zingen. Schaduw antwoordde nooit en uiteindelijk zweeg ook Rode Aarde Man.
De goden zagen dat hij ongelukkig was en eenzaam.
'Hij heeft een levende metgezel nodig,' zei de God van de Schepping, en toen de 'Rode Aarde Man' sliep, blies hij leven in schaduw. Eenmaal wakker geworden, ontdekte 'Rode Aarde Man' dat schaduw was gaan leven. Hij was bijzonder gelukkig. Hij lachte en begon te zingen en schaduw lachte en zong met hem mee. 'Rode Aarde Man' besloot schaduw voortaan 'levende schaduw' te noemen. Beiden knielden ze en ze bogen om de grote goden te danken voor de grote geschenken van leven en vriendschap.
Na verloop van tijd vermenigvuldigden de mensen zich en er ontstonden allerlei soorten mensen: grote eters, liedzangers, legeraanvoerders, opperhoofden, allerlei soorten mensen en omdat er zoveel mensen waren, verspreidden ze zich over heel de aarde.
Bewoners van Alaska
(Bron: onbekend)
De raaf en de Peulenman
Lang geleden woonde in het hemelland de machtige Raaf. Hij was een vogel zoals alle raven, maar hij had grote toverkracht: hij kon in een Raafmens veranderen door zijn snavel over zijn voorhoofd te schuiven.
Op een dag maakte hij een bal, klapte vier keer met zijn vleugels, en de bal werd de zon. Raaf keek naar beneden en zag een grijze aarden vlakte en de zee. Verder was er niets. Toen hij landde merkte hij dat de vlakte nogal drassig was. Raaf klapte vier keer met zijn vleugels en de vlakte begon op te drogen en werd harder. Sommige vlaktes bleven drassig, maar het meeste werd hard en er ontstonden rivieren, meren, bergen en heuvels. Nu wilde Raaf deze plek mooi maken. Hij vloog over het land en klapte regelmatig vier keer met zijn vleugels. Er kwamen planten en bomen. Uit één van die planten, een erwtenplant, groeide een grote erwtenpeul. Die barstte open en hieruit kwam een mannetje. Toen die de grond raakte begon hij te groeien tot een grote man. Voorzichtig bewoog hij zijn benen en liep.
'Wie ben jij en waar kom je vandaan?' vroeg Raaf.
'Ik kom uit de erwtenpeul,' zei de man.
'Die heb ik gemaakt,' zei Raaf, 'maar ik wist niet dat daar zoiets zou uit komen. Maar nu je toch hier bent, zal ik je leren hoe je moet leven.'
Raaf liet de man water en eetbare bessen zien en leerde hem eten en drinken. Omdat hij bang was dat de man te weinig eten zou hebben, begon hij dieren te maken. Hij veranderde in Raafmens, nam wat klei en boetseerde allerlei dieren. Hij werd weer Raaf, klapte vier keer met zijn vleugels en de dieren gingen leven. Zo maakte hij dieren voor op het land, in de zee en in de lucht. Sommige om van de eten en andere gewoon omdat hij ze mooi vond.
De man rende achter de dieren aan. Toen zei Raaf: 'Je mag de dieren vangen en doden en ze opeten, maar neem alleen wat je nodig hebt.' Maar hoe meer dieren Raaf maakte, hoe meer opgewonden de man werd. Toen besloot Raaf om nog twee dieren te maken: twee grote grommende beren. De man beefde. 'Goed,' zei Raaf, je bent bang. Ik wilde dat je zou weten wat angst is.'
Dan nam Raaf nog wat klei. Terwijl boetseerde, keek hij telkens naar de man. Hij klapte vier keer met zijn vleugels en toen stond er een vrouw. Raaf zei tegen de man en de vrouw: 'Jullie moeten vrienden zijn, samen leven, een huis bouwen en kinderen krijgen.'
Hij bleef nog een poosje en leerde hen alles wat ze moesten weten. Hij toonde ze hoe ze een vuur moesten maken, en een pijl en boog. Hij leerde ze vissen, kajaks bouwen en hoe ze vlees en vis moesten klaarmaken.
Toen Raaf terug ging naar zijn huis in de hemel, vroeg hij aan de man en de vrouw: 'Willen jullie goed zorgen voor alles wat ik gemaakt heb? En willen jullie nooit zomaar doden of vernietigen en alleen maar nemen wat je nodig hebt?'
Raaf vloog terug naar het hemelland, maar vergat de man en de vrouw niet. Hij keek vaak naar beneden om te zien hoe het met ze ging, en naar hun kinderen en de kinderen van die kinderen.
Akan-Ashanti (Centraal Ghana)
(Bron: onbekend)
Het meisje dat ging bakken
Lang geleden was er geen aarde en was het altijd donker. Hoog boven deze zwarte nachthemel, waar het altijd licht is, woonde Nyame, de Hemelgod. Binnen in hem woonden geestmensen.
Op een dag pakte Nyame een reusachtige mand, vulde die met aarde en plantte er planten in. Daarna maakte hij heel veel dieren, vogels en insecten en zette deze tussen de planten.
'Hier zoek ik een mooi plekje voor,' zei hij.
Zorgvuldig sneed hij een rond gat in de hemel en maakte een luik dat precies in dat gat paste. Daarna bond hij een regenboogkoord rond de mand en liet die door het gat zakken. Er stroomde licht door het gat naar buiten. Dit gat is de zon die de aarde verlicht als Nyame zijn luik open laat.
Nyame was tevreden en bewonderde zijn werk. Na een tijd sloot hij het gat. Maar toen dacht hij aan de dieren beneden die wel bang zouden zijn in het donker. Daarom prikte hij gaatjes in de hemel en zorgde zo voor de maan en de sterren.
Toen hij op een dag een lege plek ontdekte wilde hij een klein mandje met planten aan een regenboogkoord naar beneden laten zakken. Toen Iyaloda, één van de meisjesgeesten die binnen Nyame woonde, hoorde dat er een mandje naar de aarde zou gaan, zei ze tegen een jongensgeest, die haar speciale vriendje was, dat ze wilde gaan kijken. Dat deden ze, maar toen moest Nyame plotseling niezen zodat de twee in het mandje vielen.
Eerst was het spannend, maar dan begonnen ze zich zorgen te maken, want ze wisten niet hoe ze terug binnen Nyame konden geraken. Het werd donker en ze maakten van takken een afdak en ze sliepen dicht tegen elkaar aan.
De volgende dagen voelden ze ze zich vaak verdrietig zo ver van Nyame. De jongensgeest dwaalde soms alleen rond en sprak dan tegen de wind en tegen de bomen. En als Iyaloda alleen was en verdrietig, ging ze zitten denken.
Op een dag zei ze: 'Ik wil een paar kleintjes maken die er net zo uit zien als wij.'
'Hoe ga je dit doen?' vroeg de jongensgeest.
'Ik zal popjes maken uit klei,' zei Iyaloda, 'daarna zal ik ze bakken en dan zal ik er leven in blazen.'
Ze besloten om er meteen aan te beginnen.
Ze maakten popjes van klei, evenveel jongens als meisjes. Dan stapelde ze hout rond de popjes en staken dit aan. Na een tijdje doofden ze het vuur. Toen alles afgekoeld was, zagen ze dat de popjes zacht roze van kleur waren. Ze besloten de volgende popjes langer te bakken. Zo bakten ze een paar dagen tot ze genoeg popjes hadden, allemaal verschillend van kleur naargelang de baktijd. Gele, blanke en zwarte popjes en allerlei kleuren daartussen. Dan bliezen ze leven in elk van de popjes en elk popje van klei kwam tot leven.
Zo werden de jongensgeest en Iyaloda de eerste vader en de eerste moeder.
Ze hadden zo een groot gezin om voor te zorgen en van te houden, dat ze zich nooit meer eenzaam voelden op de grote mand met aarde.
Overweging
Rabbijnen
‘Niet uit het hoofd van de mens werd de vrouw genomen
opdat zij niet boven hem zou staan.
Niet uit de voeten van de man is zij genomen,
opdat ze niet onder hem zou staan.
Ze werd genomen uit de zijde van de man,
opdat ze op gelijke hoogte zou staan.’