Inhoudstabel
...page... Wiki page pagination has not been enabled.
Matteüs 10, 26-33: Wees niet bang
De tekst
’Bijbel in gewone taal’
(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 1537)
Wees niet bang voor mensen die slechte dingen over jullie zeggen. Want alles wat verborgen is, zal zichtbaar worden. En alles wat geheim is, zal bekend worden. Alles wat ik jullie vertel, is nu nog geheim. Ik vertel het alleen aan jullie. Maar jullie moeten ervoor zorgen dat het overal bekend wordt. En dat iedereen het hoort.
Jullie moeten niet bang zijn voor de mensen. Ze kunnen wel je lichaam doden, maar niet je ziel. Je moet alleen bang zijn voor God, want hij kan iemand met lichaam en ziel vernietigen in de hel.
Mussen kosten bijna niets, je hebt er al twee voor een paar cent. Toch valt er dankzij de macht van God, jullie Vader, geen mus zomaar dood op de grond. God weet zelfs hoeveel haren je op je hoofd hebt. Je hoeft dus niet bang te zijn. Jullie zijn voor God veel belangrijker dan mussen.
Jullie moeten aan de mensen vertellen dat je bij mij hoort. Dan zal ik ook tegen mijn hemelse Vader zeggen dat jullie bij mij horen. Maar stel dat jullie tegen de mensen zeggen: ‘Ik ken Jezus niet.’ Dan zal ik ook tegen mijn hemelse Vader zeggen dat ik jullie niet ken.
Dichter bij de tijd
(Bewerking: C. Leterme)
In die tijd zei Jezus tot zijn apostelen:
Wees niet bang voor de mensen.
Die kunnen wel jouw lichaam doden,
maar niet jouw ziel.
Wees eerder bang voor hem
die en ziel én lichaam kan doden in de hel.
Twee mussen kosten bijna niets.
En toch zal er niet één mus op de grond vallen
als jullie Vader dat niet wil.
Bij jullie zijn zelfs alle haren op je hoofd geteld.
Wees dus niet bang.
Jullie zijn meer waard
dan een hele zwerm mussen bijeen.
Als iemand voor Mij kiest bij de mensen,
zal Ik op mijn beurt kiezen voor hem bij mijn Vader in de hemel.
Maar wie tegen de mensen zegt dat hij Mij niet kent,
die zal Ik ook niet kennen
wanneer ik bij mijn Vader ben in de hemel.
Stilstaan bij ...
Wees niet bang
De oproep van Jezus om niet bang te zijn, kun je ook omschrijven als:
‘Heb wat meer vertrouwen (in jezelf, in God).
Ziel
Voor christenen is de ziel dat wat een persoon levend maakt. Ze is geschapen uit de adem van God.
Hel
Dit is een vertaling voor het Griekse woord Gehenna dat is afgeleid van de naam van het rotsachtige ‘Dal van Hinnom’ ten zuiden van Jeruzalem. Tijdens de regering van Salomo werden daar nog eerstgeboren kinderen levend in het vuur geworpen als offer. Later werd daar vuilnis verbrand. Afval, vuil en lijken van dieren en verachte misdadigers werden geworpen in het vuur van gehenna, dat alles volledig opbrandde.
Jezus gebruikt het woord ‘gehenna’, om het lot van verstokte zondaars te beschrijven.
Mussen
Toen Jezus leefde zag men deze vogeltjes als ongedierte: ze vormden een bedreiging voor de gewassen. Daarom werden ze gedood en als voedsel gebruikt. Heel goedkoop voedsel, want ze werden voor heel weinig geld verkocht.
Stuiver
= 1/16 denarius
1 denarius (tienling) was het dagloon van een arbeider.
Vader
Typische manier waarmee Jezus God aanspreekt.
Door God zijn vader te noemen, wordt duidelijk dat Jezus de zoon van God is. Wanneer zijn volgelingen ook God als Vader mogen noemen, zijn zij dus ook zonen of dochters, dus kinderen van God. Een verwantschap die een hele taak met zich meedraagt.
Vader in de hemel
Met deze omschrijving wordt God bedoeld. Het woord ‘hemel’ geeft aan dat God anders is dan de mens, want zijn ‘woonplaats’ is niet de aarde.
Bij de tekst
Zendingsrede
Deze tekst maakt deel uit van de zendingsrede waarbij Jezus van zijn apostelen verlangt dat ze van Hem zouden getuigen zonder vrees.
De motivatie van Jezus hiervoor is: het leven is waardevol omdat het aan God toebehoort. En daarom hoeft men geen schrik te hebben.
Suggesties
Grote kinderen
VERDIEPEN
Spreken over Jahwe
Eigen aan het geloof van de joden en ook dat van Jezus is het besef van de nauwe betrokkenheid van God en de mensen. Dit komt tot uiting in de naam van God: Jahwe.
Vertel aan de kinderen dat Mozes op een dag zijn schapen aan het hoeden was. In de verte zag hij een struik die brandde. Toen hij dichterbij kwam zei een stem dat hij zijn schoenen moest uitdoen omdat hij op heilige grond stond. Wat later zei de stem van God: ‘Ik heb het leed van het joodse volk gezien. En ik ben gekomen om hen te redden.’
Toen Mozes vroeg naar de naam van God, zei Hij: ‘Ik ben die Ik ben.’
Als God zichzelf noemt: ‘Ik ben’, dan ligt daarin de gevoelsgeladenheid van een ouder die zijn/haar kind te slapen legt dat schrik heeft in de donkere kamer en zegt: ‘Ik ben er’. ‘Wees gerust’ ‘Ik ben er als jou iets overkomt’
Maar God is er voor de mens op zijn manier. Daarom is zijn naam voluit: ‘Ik ben die Ik ben’. Nl. Ik ben er voor u, op mijn manier.
Vroeger zat in een naam ook de levensopdracht en de levenslijn van de persoon die deze naam droeg.
Als Mozes vraagt naar de naam van God, dan is dat niet alleen om God op een meer persoonlijke manier te kunnen benaderen, maar om te weten wat het levensprogramma van God is.
Spreken over Jezus
Het is helemaal niet gemakkelijk om te zeggen dat men een vriend van Jezus is of om aan anderen te zeggen wat Jezus belangrijk vindt.
Zo is van Petrus bekend dat hij zelfs drie keer ontkend heeft dat hij een vriend van Jezus was (Marcus 14, 66-72)
Heb jij al eens een situatie meegemaakt waarin je moest (of kon) zeggen dat je in Jezus gelooft?
Heb je dat toen durven doen? Hoe heb jij je nadien gevoeld?
VERTELLEN
(C. LETERME, Een parel voor elke dag, Averbode 2007, p. 335)
Vader, moeder en hun kinderen
woonden aan de rand van de stad.
Op een dag brak er in de keuken
een hevige brand uit.
Ze renden naar buiten.
Toen pas zagen ze
dat de kleinste zoon niet bij hen was:
een jongetje van vijf.
Toen ze naar buiten liepen,
hadden de vlammen hem zo’n schrik aangejaagd
dat hij teruggelopen was,
naar de eerste verdieping.
Vader en moeder staarden
machteloos en wanhopig
naar de vlammenzee.
De twee zussen schreeuwden om hun broertje.
Nu nog door de vlammen lopen was onmogelijk!
En waar bleef de brandweer?
Boven ging een venster open.
Het jongetje keek naar beneden
en riep hulpeloos: ‘Papa, papa!’
De vader kwam dichterbij.
Hij riep: ‘Spring naar beneden!
Maar het jongetje zag alleen vuur en zwarte rook.
‘Papa, ik zie je niet!’
‘Maar ik zie je.
Da’s genoeg.
Spring maar!’, schreeuwde papa.
Het jongetje sprong
En kwam gezond en wel
in de armen van zijn papa terecht.
Belangrijk
Let er voor op om in een mogelijke bespreking van dit verhaal en het evangelie van deze zondag, de kinderen niet dàt soort vertrouwen op God aan te praten dat ze onbesuisde dingen gaan doen, ‘omdat ze toch op God mogen vertrouwen.
Heb het eerder over: ‘God is met jou begaan.’
Overwegingen
Frans Mistiaen s.j.
God zorgt voor ons door ons steeds opnieuw zijn liefdeskracht te schenken
"Wees niet bang!" zegt Jezus ons.
En wij vragen Hem: "En waarom niet?"
Het antwoord van het evangelie van vandaag luidt:
Omdat wij zeker mogen zijn
van de liefdevolle zorg van God voor ieder van ons!
Met het beeld van de ‘mussen’
en de ‘haren op ons hoofd’
zegt Jezus ons
dat Zijn Vader met dezelfde sterke Liefde zorgt voor allen,
ook voor de kleinsten en de zwaksten
ook voor de mens,
die zich uitgeschud voelt als een ordinaire straatmus
of zich zo nietig ervaart als een hoofdhaar dat uitvalt.
Maar het antwoord voldoet ons niet en wij vragen verder:
"Wat is die zorg van God voor ons nu eigenlijk wel waard?"
Want ondanks dát, blijven de mussen sterven
en blijven onze hoofdharen uitvallen.
Die zorg van God voor ons moet dus iets anders zijn
dan een uiterlijke bescherming.
God trekt ons niet weg uit de miserie, uit de aftakeling,
uit de gevaren, het onheil of de vervolgingen.
Zulk een miraculeus ingrijpende God bestaat niet.
Hoe zorgt Hij dan wel voor ons?
Spontaan steken wij toch heel veel energie
in de bezorgdheid voor ons ‘lichaam’,
dwz. voor een aantal belangrijke, uiterlijke dingen:
onze kledij, ons huis, onze auto, ons beroep, onze vakantie...
Dat blijkt nodig om menswaardig te leven.
En niemand zal dat ontkennen.
Maar Jezus wil er ons toch aan herinneren
dat wij, naast dit alles, ook nog een menselijke kern bezitten,
een ‘ziel’, die nog veel belangrijker is,
juist omdat God ons langs die schakel bereikt
en wij daarlangs met Hem contact krijgen.
Gods liefdevolle zorg voor ons heeft geen rechtstreekse invloed
op de uiterlijke materiële omstandigheden,
maar bereikt een veel dieper domein in ons.
God werkt langs de binnenkant van de wereld,
langs de kern van ons wezen,
langs de bezieling van ons hart,
langs onze vrije keuze, langs onze ‘ziel’.
God schenkt onze ziel Zijn liefde.
Zo beïnvloedt Hij de manier
waarop wij, alles wat wij tegenkomen, beleven en verwerken.
Dat wil zeggen dat wij binnenin al onze uiterlijke betrachtingen
steeds de mogelijkheid ontvangen om te beminnen.
Dit wil zeggen dat wij, bij alles wat ons overkomt,
ervoor kúnnen kiezen juist niet verbitterd, opstandig
of haatdragend te reageren,
maar dankbaar, vergevend,
delend en onszelf-gevend, liefdevol dus.
Zo werkt Gods zorg voor ons,
niet als een garantie die onze uiterlijke waarden zou beschermen
en ons zou vrijwaren van materiële tegenslagen,
maar wel als de inspiratie, als de kracht die ons bezielt en uitnodigt
om steeds opnieuw ervoor te kiezen ons niet af te sluiten,
maar te blijven liefhebben,
zelfs in pijnlijke omstandigheden.
Nemen wij het voorbeeld
van een zieke die vast gekluisterd ligt op zijn ziekbed.
De liefdevolle zorg van God voor die mens wil niet zeggen
dat Hij hem plotseling zal genezen,
maar wel dat Hij de dokters,
de verpleegsters en de familie inspireert
om de zieke de beste zorgen te bieden
en dat Hij de zieke zelf bezielt
om, zelfs in die moeilijke omstandigheden,
liefdevol te reageren
tegenover diegenen die hem omringen.
Er zijn inderdaad zieken
die niet de hele dag liggen te klagen,
hoezeer we dat ook,
gezien het zwaar lijden, kunnen verwachten,
maar die met grote interesse
navraag doen over hetgeen
hun bezoekers ter harte gaat.
Eigenlijk zegt het evangelie ons:
"Wees niet bang!
Want gij hebt in u de kracht om lief te hebben, ook nu!"
Hoe beperkt wij uiterlijk dus ook zijn,
hoe klein wij ons ook voelen,
hoe geslagen wij door het leven ook worden,
één kracht kan niemand ons ontnemen:
de mogelijkheid die wij in ons dragen
ervoor te kiezen juist nu
niét verbitterd of opstandig te worden,
maar dankbaar en gevend te blijven.
Dit is de ware grootheid van de christelijke gelovige.
Die liefdevolle houding zal ons niet als bij toverslag
uit de uiterlijke miserie redden,
maar geeft ons een daadwerkelijke, innerlijke sterkte
om de meest pijnlijke tegenkantingen het hoofd te bieden.
Als God ons ter hulp komt
dan is het nooit om het werk in onze plaats te doen.
Dan hoort er altijd van onze kant een engagement bij om,
met de mogelijkheden die wij nu hebben,
mee te werken met Zijn dagelijkse, liefdevolle zorg voor ons.
God biedt ons Zijn liefdeskracht,
ook als wij ons zo waardeloos voelen
als een straatmus of een uitgevallen haar.
Wij zijn niet bang, zeker niet voor onze God,
en ook niet voor wat ons kan overkomen in deze wereld.
God zal de kleine mus niet vrijwaren
van de koude winter,
van de lange droogte
of van de gevaarlijke vijanden.
Maar, omdat wij mensen zijn,
geeft Hij ons, kleine mus-mensen,
de kracht om te beminnen.
Marc Gallant, trappist (Orval)
“Weest niet bang, ... weest niet bevreesd, ... weest dus niet bevreesd”.
Tot driemaal toe bemoedigt Jezus ons vandaag om ervoor te durven uitkomen dat we christenen zijn. Dat was reeds een opgave voor de kleine groep der eerste leerlingen geconfronteerd met vervolgingen en dood. Dat wordt een nieuwe opgave voor ons die de overstap meemaken van een christelijke maatschappij naar een multiculturele samenleving. In brede kringen van de generatie die het in de media voor het zeggen heeft, is het Christendom achterhaald, en als christen krijg je de wind van voren. Tegen wind moeten ingaan, je niet aanvaard voelen, dat kan je een naar en angstig gevoel geven. De angst is een van de meest elementaire emoties.
De angst voor de dood is de moeder van alle angsten : de angst niet meer te bestaan. Als je niet aanvaard wordt voor wie je bent dan krijg je een gevoel van angst: je mag niet bestaan voor wie je bent. En als je uitkomt voor wie je bent, dan loop je natuurlijk altijd het risico afgewezen te worden, niet te mogen zijn. Dat is een ervaring die angst kan opwekken.
Merk wel op: Jezus zegt niet dat die angst ongegrond is: er is echt reden toe. Voorafgaande aan de perikoop die we vandaag hoorden, zegt Jezus: “De leerling staat niet boven de meester ... Als ze het hoofd van de familie al uitmaken voor Beëlzebul, waar zullen ze de rest van de familie dan niet voor uitmaken (Matteüs 10, 24-25). Maar Jezus vervolgt: “Vreest hen dan niet” (v. 26). Men heeft Jezus ‘Beëlzebul’ genoemd, Beëlzebul, de overste van de boze geesten; als je zijn leerling bent, dan mag jij je aan het een en het ander verwachten! En het is normaal dat er dan wat angstigheid om de hoek komt kijken. Iemand die nooit angst voelt, toont een zekere mate van ongevoeligheid tegenover zichzelf en tegenover de anderen. Het zal hem ook enigermate ontbreken, enerzijds aan daadkracht en prestatievermogen, en anderzijds aan voorzichtigheid en bedachtzaamheid. Angst brengt ons lichaam en geest in staat van paraatheid om een gevaar, echt of denkbeeldig, het hoofd te bieden.
Kortom, het is dus normaal dat je bevreesd kan zijn om ervoor uit te komen dat je christen bent : je werpt je voor de leeuwen, je kan afgewezen worden of met spot overladen en in je diepste gevoelens verscheurd. Maar Jezus zegt dat je dan niet alleen bent, want hij weet wat dat betekent. Hij kan met je zijn, want dat is ook hem overkomen. Hij wist dat zijn zending hem zou leiden tot de dood, maar Hij heeft doorgezet, en in het zicht van de dood heeft hij in doodsangst water en bloed gezweet. Hij heeft echter de dood overwonnen. Hij is de 'opstanding en het leven’ (Johannes 11, 20-44), en ook onze dood zal hij overwinnen : de opstanding begint bij Jezus. Door hem verliest de dood zijn kracht. Jezus maakt ons deelgenoot van zijn leven, waar dood en angst geen vat meer op hebben.
Door het geloof in Jezus, door op hem te vertrouwen geraken we boven onze angst : telkens weer zegt Hij ons: “Heb vertrouwen, Ik ben het, vreest niet (Matteüs 14, 27). “Wat zijt ge bevreesd, hebt gij nog geen geloof? (Marcus 4, 40). “Vrees niet, maar geloof ! (Marcus 5, 36). Als we ons weten in de hand van onze hemelse Vader, dan weten we dat we kostbaar zijn in zijn ogen, en dan verliest de vrees haar greep op ons hart. In zijn eerste brief zal Johannes dat afronden : “In de liefde bestaat er geen vrees, maar de volmaakte liefde bant de vrees” (1 Johannes 4, 18). Maar toch is er een vrees die goed is, hoorden we in het evangelie: de vrees voor de hel. De oorspronkelijke evangelietekst spreekt niet over de hel, maar over de ‘gehenna’, het Grieks voor het Hebreeuws ‘gé hinnôn’, de Vallei van Hinnôn”. Het was een oord van afgrijzen. De Kanaänieten vierden er de afgod Baal met de ritus van Moloch waarbij er kinderen geofferd werden. Daarom hadden de Israëlieten er uit walging de stort van Jerusalem van gemaakt, een plaats “van onuitblusbaar vuur waar de worm niet sterft en het vuur niet gedoofd wordt”, zo typeert Marcus die plaats (9, 42-47). Ja, je moet vrezen op die vuilnisbelt terecht te komen, symbool dat je voorgoed van God verwijderd bent.
God, die liefde is, sluit natuurlijk niemand uit zijn liefde. Wij kunnen ons van God verwijderen, en God, altijd vol respect voor zijn schepsel, eerbiedigt onze keus. Ieder mens zoekt het geluk, en geluk kan je ook een beetje vinden buiten God. Onze hoogmoed kan het zelfs vernederend vinden ons geluk van een andere te moeten ontvangen: God mag zijn geluk houden, ons geluk dat maken we wel zelf. Zo hebben wij voortdurend te kiezen tussen twee soorten geluk: enerzijds het grote geluk dat we met open handen van God mogen krijgen: zijn geluk dat we met ons allen delen; en anderzijds het kleine geluk dat we zelf maken, dat we voor onszelf nemen en waarin we ons opsluiten. De hel is een mogelijkheid, omdat we kunnen kiezen voor dat kleine geluk. leder ogenblik hebben wij te kiezen, ofwel ons geluk te ontvangen door er te zijn voor God en voor de anderen, ofwel ons op te sluiten in ons eigen kleine geluk. Nu reeds kiezen we voor het grote geluk van de hemel of voor het kleine geluk van de hel.
In dat perspectief is de boodschap van Jezus duidelijk: Hij vraagt ons te getuigen van de liefde die Hij aan de wereld brengt, een boodschap die we beter met daden dan met woorden kunnen verkondigen. God wil zich geven, Jezus heeft voor ons zijn leven gegeven, en Hij geeft zich weg in de eucharistie opdat wij, met zijn liefde, ons kunnen geven.
Nu reeds mogen we, in het geloof, beginnen leven van Gods geluk, van Gods gevende liefde.